4 De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank heeft het volgende overwogen - waarbij belanghebbende als “eiser” en de inspecteur als “verweerder” zijn aangeduid.
“De naheffingsaanslag
(…)
3. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de
motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB) voor zover hier van belang, wordt onder de
naam motorrijtuigenbelasting een belasting geheven ter zake van het houden van een
personenauto.
4. Eiser heeft bevestigd dat de auto zich tijdens een schorsing als bedoeld in artikel 19
van de Wet MRB op de weg bevond. Er was volgens eiser op dat moment geen mogelijkheid
om de auto niet op de weg te plaatsen. Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wet MRB,
heeft verweerder de motorrijtuigenbelasting nageheven. Verweerder heeft daarbij de
belasting nageheven over de periode 15 mei 2010 tot en met 11 maart 2011 overeenkomstig
hetgeen is bepaald in het tweede en vijfde lid van artikel 35 van de Wet MRB. Verweerder
heeft naar het oordeel van de rechtbank de motorrijtuigenbelasting terecht nageheven, omdat
met de auto gebruik is gemaakt van de weg, terwijl het kenteken van de auto was geschorst
en eiser nog als houder stond geregistreerd. De rechtbank overweegt dat er geen sprake was
van een acute noodsituatie. Er waren immers andere mogelijkheden om een naheffing te
voorkomen. Zo had - onder andere- -de auto vervoerd kunnen worden gedurende de
openingstijden van de garage, zodat de auto niet op de weg had hoeven staan of eiser had het
kenteken voorafgaand aan het transport kunnen ontschorsen.
Hoewel de rechtbank constateert dat verweerder heeft gedraald met het doorzenden van het
beroepschrift, ziet de rechtbank hierin geen aanleiding om verweerder niet-ontvankelijk te
verklaren, reeds omdat zij hiervoor geen steun vindt in het recht.
5. Verweerder heeft op grond van artikel 37 van de Wet MRB in verbinding met artikel
67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen terecht een boete opgelegd omdat de
belasting niet op aangifte is voldaan, Op grond van paragraaf 34 van het Besluit Bestuurlijke
Boeten Belastingdienst (BBBB), onderdeel 2, bedraagt de verzuimboete maximaal 100
procent van het bedrag aan belasting dat niet of gedeeltelijk niet is betaald.
6. Een verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen
in te scherpen. In dit geval heeft eiser niet aan de voorwaarden voor de schorsingsregeling
voldaan. Het enkele niet daaraan voldoen rechtvaardigt in beginsel een boete van 100
procent. Factoren als de mate van schuld en opzet of de duur van het niet voldoen aan de
schorsingsvoorwaarden spelen daarbij geen rol. Bijzondere omstandigheden of afwezigheid
van alle schuld kunnen aanleiding zijn tot matiging of het achterwege laten van de boete.
7. Eiser heeft aangevoerd dat zowel hij als de koper van de auto niet met opzet de
schorsingsregels hebben overtreden. Volgens verweerder zijn de boetes passend en geboden.
8. Verweerder heeft in de uitspraak op bezwaar de boete verminderd tot 50% omdat de
auto door de nieuwe eigenaar, buiten het gezichtsveld van eiser, op de weg is geplaatst.
9. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van afwezigheid van alle schuld.
Gelet op hetgeen eiser heeft aangevoerd, kan niet worden gezegd dat eiser in dezen niets valt
te verwijten. Van iemand die gebruik maakt van een begunstigende regeling mag worden
verwacht dat hij onderzoek verricht naar de voorwaarden die gelden voor de desbetreffende
regeling. Door de auto zonder overdracht van deel III en zonder vrijwaringsbewijs aan de
koper te overhandigen of door de auto niet tevoren te ontschorsen heeft eiser een risico
genomen dat voor zijn rekening komt. Dat zowel hij als de nieuwe eigenaar zonder opzet
hebben gehandeld maakt dit niet anders. Van bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet
gebleken. Het beroep op afwezigheid van alle schuld of bijzondere omstandigheden slaagt
dan ook niet.
10. Wel zal de rechtbank de boete matigen omdat de redelijke termijn als bedoeld in
artikel 6 EVRM is overschreden. Omdat de uitspraak van deze rechtbank wordt gedaan twee
jaar en drie maanden nadat eiser bij brief van 13 juli 2011 op de hoogte is geraakt van het feit
dat hem een boete zou worden opgelegd, ziet de rechtbank aanleiding om met inachtneming
van de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 2 juli 2009, nr. 04/03349 (ECLI: NL:
GHAMS: 2009: BJ1298) de verzuimboete ambtshalve te matigen met 5% en te verlagen tot
€ 421. De rechtbank ziet geen reden de boete verder te matigen. Omdat sprake is van een
ambtshalve vermindering van de boete in verband met de overschrijding van de redelijke
termijn, leidt deze vermindering niet tot een gegrondverklaring van het beroep en evenmin
tot proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht (zie HR 16 september 2011,
ECLI: NL: HR: 2011: BP8053).”
7 Beslissing
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens de beslissing inzake het griffierecht;
- verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
- handhaaft de naheffingsaanslag;
- vermindert de boete tot € 250;
- gelast de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht ad € 118 te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mrs. E.M. Vrouwenvelder, voorzitter, C.J. Hummel en J.T. Sanders, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch, als griffier. De beslissing is op 4 september 2014 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.