2 Feiten
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 t/m 2.18 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. De feiten komen neer op het volgende.2
1. [appellante], geboren op [geboortedatum], is een voormalig medewerkster van de UvA. [appellante] heeft van 1 mei 1992 tot 1 augustus 1996 en van 1 april 1999 tot 1 februari 2008 bij de Faculteit der Economie en Bedrijfskunde (hierna: de FEB) van de UvA gewerkt. Op 8 februari 2001 is [appellante] gepromoveerd op haar proefschrift “The Most Valuable of All Capital. A gender analysis of economic texts”. Van 1 augustus 2004 tot 1 augustus 2007 heeft [appellante] NWO-onderzoek (de VENI-beurs) gedaan bij de onderzoeksgroep Methodologie en Geschiedenis van de Economie, ofwel History and Methodology of Economics (hierna: de onderzoeksgroep HME). Van 1 augustus 2007 tot 1 februari 2008 heeft [appellante] in tijdelijke dienst als docent gewerkt bij de FEB, afdeling Algemene Economie. Per 1 februari 2008 is deze aanstelling van rechtswege geëindigd.
2. De Stichting heeft blijkens haar statuten ten doel het bevorderen van emancipatie van vrouwen en het bestrijden van hun discriminatie, in het bijzonder door het bevorderen van grensverleggende jurisprudentie. De Stichting tracht dit doel onder meer te verwezenlijken door het voeren en financieel ondersteunen van juridische procedures.
3. Op 18 maart 2008 heeft de UvA een vacature voor de functie van Universitair Docent (hierna: UD) bij de onderzoeksgroep HME van de FEB geplaatst (hierna: de vacature). De onderzoeksgroep HME (die in 2011 is opgeheven) maakte deel uit van de afdeling Algemene Economie en legde de nadruk op de historische en methodologische studie van de hedendaagse economiebeoefening. De tekst van de vacature luidde, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…) vacancy:
Assistant Professor in History and Methodology of Economics
(…)
Requirements
Requirements are a PhD in economics, history of (social) sciences, philosophy, or other relevant discipline, the proven ability to initiate and implement research of international standards, the ability to stimulate and encourage the research of others, demonstrated teaching excellence, and the ability (or stated intention) to teach in both Dutch and English. Shortlisted candidates will be asked to present one of their papers at a seminar.
More information
(…) The research profile of the History and Methodology group can be found at http://www.fee.uva.nl/hme/. (…)
Job application
Applicants should send their CV, together with two letters of reference, a research paper and a covering letter indicating how her/his research fits in with the research interests of the group (…)”
4. Op 29 april 2008 heeft [appellante] naar aanleiding van de vacature een sollicitatiebrief met CV gestuurd aan de selectiecommissie, bestaande uit de heren prof. [A] (hierna: [A]), dr. [B] en dr. [C] (hierna: [C]). De sollicitatiebrief van [appellante] luidt, voor zover thans relevant, als volgt:
“(…)
My research in the field of history and philosophy of economics addresses the role of gender in the history and philosophy of economics; how gender has been constructed in economics in relation to its historical context, and how notions of gender have been structuring economic concepts and economics as a science (…) As such this research can contain a valuable addition to the research conducted at the Research Group. (…)”
5. Per e-mail van 19 mei 2008 heeft [A] aan [appellante] bericht:
“(…)
I am sorry you were not selected for the position at Amsterdam for which you applied. Yours was a very good application, and the search committee regarded it very highly. But the competition was also very strong, and we were emphasizing experience in teaching history of economic thought. (…)”
6. In totaal waren er vijfentwintig sollicitanten voor de vacature, waarvan zeven vrouwen. Vier mannelijke sollicitanten zijn door de selectiecommissie op de zogenoemde shortlist geplaatst. Uiteindelijk is de sollicitatieprocedure versneld afgerond. Aan de vier sollicitanten die op de shortlist waren geplaatst, is niet gevraagd een presentatie van een paper te houden. De vacature is vervuld door de heer Tiago Mata, een op dat moment eenendertigjarige kandidaat afkomstig uit Portugal.
7. In reactie op door [appellante] verzochte opheldering over haar afwijzing heeft [A] per e-mail van 21 mei 2008 aan [appellante] bericht:
“(…)
The search committee based its decision on four selection criteria:
1. Quality of publications
Here we were particularly interested in whether candidates published in journals, especially in history of economics, and whether candidates’ publications were single-authored
2. Letters of recommendation
3. Teaching experience
Here we focused on experience in teaching the history of economics, since this is the expected main advanced teaching responsibility
4. Evidence of teaching performance
Though we thought yours was a very good application, we believed other applications were stronger. (…)”
8. Bij e-mail van 22 mei 2008 heeft [appellante] in reactie hierop aan [A] bericht:
“(…)
The criteria that I understood from [voornaam 2] (via [naam]) as having been used in this process were slightly different: research related to that of the group, teaching experience, publications and person fitting the group, and that the letters of reference were also looked at very seriously (…)
It also seems that these criteria seem to fit the advertisement better. (…)”
9. Bij e-mail van diezelfde datum heeft [A] in reactie hierop aan [appellante] bericht:
“(…)
The criteria I sent you are the ones we used. I do not think there are any differences between them and what you say below. By what you say there you were not the best candidate. (…)”
10. Bij e-mail van 26 mei 2008 heeft [appellante], voor zover thans relevant, aan [A] bericht:
“(…)
The information I am trying to get at is why I have not been selected and why this young man who has considerably less publications and experience than I, has been selected instead. That I was not the best is not enough of an answer.
(…)
The criteria you put on the table (quality of publications, letter of reference, teaching experience and evidence of teaching performance) are not gender neutral, but not only that, they seem to change, they are not consistent with the advertisement and they do not cover the needs of the group. (…)
When feminist economics is not recognized as a field of research, but even stronger when feminist economists are being punished for their activities in the field or leave because of the unfriendly and uncooperative environment what else to expect than that feminist economists leave economics? (…) Are you not concerned that your whole group consists of men right now? How do you explain that? You have done the history of economics and feminist economics no favor by excluding me from the field of the history of philosophy of economics. (…)”
11. Bij e-mail van 27 mei 2008 heeft [A] aan [appellante] bericht, voor zover hier van belang:
“(…)
I think you are under a number of misapprehensions, both about the quality of your credentials and about the Amsterdam group [hof: de onderzoeksgroep HME].
(…)
your publication list is not very strong in my view. (i) The UD position at Amsterdam is in history of economics. You have no publications in any of the leading history of economics journals. (…) (ii) You have no publications in any of the main methodology and philosophy of economics journals. (iii) Nine of your publications are in Dutch and German journals which are not widely read, not highly ranked, and not related to our fields. (…) (vii) You have two book chapters which are good, the Lewis book and the Schliesser/Montes book, but these are the only authored publications which count for very much for our field. (…)
So basically from the point of view of the Amsterdam UD position your publication record is weak. You do not publish in our field, nor do you publish in competitive, refereed locations. (…)
I am not aware of your having teaching experience with respect to history of economics. (…) I also have no indication that you are familiar with most of the history of economics. (…) I had no reason to think you would be prepared to teach the course the new UD needs to teach in the field. (…)
contrary to your belief we are well aware of the small number of women in science and in our field, and we all wish to promote women whenever we can. In my view, however, this does not imply that one should promote a woman over a more qualified candidate when that candidate is a man, and advance the woman only because she is a woman. (…)”
12. [appellante] heeft op 27 juni 2008 een klacht ingediend over de sollicitatieprocedure bij de (toenmalige) decaan van de FEB, prof. [D] (hierna: [D]). In reactie hierop heeft [D] bij brief van 23 juli 2008, voor zover hier van belang, aan [appellante] bericht:
“(…) De voorzitter heeft aan mij de sollicitatieprocedure en de uitkomsten daarvan nader toegelicht. Ik heb geen onregelmatigheden kunnen constateren in de door de selectiecommissie gevolgde procedure. Ook de motivering van het besluit tot afwijzing van uw sollicitatie komt mij niet onredelijk voor (…)”
13. Op 12 november 2008 heeft [appellante] de Commissie Gelijke Behandeling (hierna: de CGB) om een oordeel gevraagd over de sollicitatieprocedure. In haar verzoek heeft zij - kort gezegd - naar voren gebracht dat naar haar mening in de sollicitatieprocedure sprake is geweest van ongelijke behandeling op basis van (onder meer) sekse, waardoor zij is benadeeld.
14. Bij brief van 16 januari 2009 heeft de CGB om nadere informatie gevraagd aan [appellante]. Bij brief van diezelfde datum heeft de CGB het verzoek van [appellante] doorgestuurd aan de UvA met het verzoek om een schriftelijke reactie. [appellante] heeft de door de CGB gestelde vragen beantwoord bij brief van 12 februari 2009. Ook [D] heeft namens de UvA bij brief van 12 februari 2009 gereageerd. Bij deze brief van de UvA is als bijlage 2 een brief van de selectiecommissie gedateerd 6 februari 2009 overgelegd, die, voor zover hier van belang, luidt:
“Onderwerp: Reactie op verzoek om antwoord op vragen CGB inzake brief Mw. [appellante]
(…)
1. Wij hebben mevrouw E. [appellante] afgewezen voor de functie van tijdelijke Universitair Docent omdat haar onderzoeksprofiel minder aansluit bij het onderzoeksprofiel van de leerstoel dan dat van andere kandidaten. (…)
De commissie [hof: de selectiecommissie] is als volgt te werk gegaan:
In eerste instantie hebben de individuele leden van de commissie de sollicitanten geschaald op een schaal van 1 tot 3 op hun geschiktheid voor de functie. Hierbij speelden de volgende criteria (in willekeurige volgorde) een rol:
- didactische vaardigheden
- communicatieve vaardigheden (m.b.t. studenten en collega’s)
- bewezen onderzoeksprestaties
- verwachtingen met betrekking tot toekomstige onderzoeksprestaties
- referentiebrieven van vakcollega’s
- aansluiting van onderzoek op het onderzoek van de groep
- nadruk op zowel geschiedenis als methodologie in het onderzoek
- nieuwsgierigheid en een open geest voor ander onderzoek
Noch leeftijd, noch geslacht waren hierbij factoren van betekenis. (…)
Vervolgens heeft de commissie alleen gekeken naar die kandidaten die van ons alledrie (…) een 1 hadden gekregen. Dat waren vier kandidaten, waar mevrouw [appellante] niet tussen zat. (…)
De commissie kende (…) het werk van de kandidaten zeer goed en kon ook zonder aanvullend (en zeer duur) gesprek tot een oordeel komen. (…)
er waren vele kandidaten met een uitstekende staat van dienst op het gebied van onderwijs en dat was dus geen discriminerend criterium. Dat maakte het onderzoeksprofiel van de kandidaat des te belangrijker (…)
Maar met alle respect voor haar onderzoek, haar werk over Adam Smith heeft eenvoudigweg geen betrekking op de (…) onderzoeksbeschrijving van onze leerstoel. Zoals wij al hebben aangegeven viel mevrouw [appellante] al in de eerste ronde buiten onze verdere beschouwing. Zouden wij retrospectief aan moeten geven waarom dat zo was, dan ligt de reden in onze nadruk op de historische en methodologische studie van de hedendaagse economiebeoefening, een nadruk die in het historische werk van mevrouw [appellante] over Adam Smith evident afwezig is.
Rest ons nog op te merken dat mevrouw [appellante], in tegenstelling tot de door ons geselecteerde kandidaten, geen referentiebrieven van internationaal vooraanstaande vakgenoten hij haar sollicitatie had bijgesloten. (…)”
15. Op 2 maart 2009 heeft een zitting plaatsgevonden bij de CGB. Vervolgens heeft de CGB partijen om nadere informatie verzocht. [D] heeft bij brief van 17 juni 2009, voor zover hier van belang, aan de CGB bericht:
“(…) we [hof: hebben] besloten [voornaam 1] [appellante] niet op onze shortlist te zetten, vanwege:
• Geen PhD in de geschiedenis van de economische wetenschap
• Geen publicatie in een toptijdschrift op het gebied van de geschiedenis van de economische wetenschap
• Geen prijs van wetenschappelijk werk of onderwijs (op het gebied van de geschiedenis van de economische wetenschap)
• Geen referentiebrieven van topwetenschappers op het gebied van de economische wetenschap.
Mevrouw [appellante] is niet vanwege haar sekse of leeftijd afgewezen. Zij kwam niet in aanmerking aangezien zij in vergelijking met de andere kandidaten voor de vacature een veel zwakker CV heeft. (…)”
16. Op 20 oktober 2009 heeft de CGB haar oordeel uitgesproken. Dit oordeel luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…)
Voldoende feiten voor een vermoeden van onderscheid op grond van geslacht?
3.38
De Commissie stelt vast dat tussen partijen als onbetwist vaststaat dat vrouwen in Nederland in de wetenschap, en in de economische wetenschap in het bijzonder, zijn ondervertegenwoordigd. Algemene cijfers of andere algemene gegevens kunnen echter als zodanig niet bewijzen dat die algemene situatie zich ook in het concrete geval voordoet. Anders gezegd: het feit dat vrouwen ondervertegenwoordigd zijn onder (economische) wetenschappers zegt op zichzelf genomen nog niet dat mechanismen die die ondervertegenwoordiging veroorzaken, ook een rol hebben gespeeld bij de afwijzing van een vrouwelijke wetenschapper in een concreet, individueel geval.
Ook wanneer, zoals in het voorliggende geval, een verlichte bewijslast geldt (…), zijn gegevens over de algemene situatie als zodanig niet voldoende voor een vermoeden van onderscheid in het concrete geval. Dat neemt echter niet weg dat dergelijke algemene gegevens wel kunnen bijdragen aan het vestigen van een vermoeden van onderscheid. In een situatie waar in het algemeen sprake is van ondervertegenwoordiging zal, met andere woorden, sneller kunnen worden aangenomen dat voldoende feiten zijn aangedragen die onderscheid in het individuele geval kunnen doen vermoeden.
3.39
Zoals hierboven reeds is overwogen (…), heeft de Commissie geconstateerd dat bij de behandeling van de sollicitatie van verzoekster [`hof: [appellante]] sprake was van vage en schuivende selectiecriteria en dat de gevolgde sollicitatieprocedure ondoorzichtig was. Deze constatering maakt dat ook de verklaring van verweerder, dat men zich bewust is van de ondervertegenwoordiging van vrouwen onder de wetenschappelijke staf en dat, zo begrijpt de Commissie dit argument althans, men zich hiervan ‘dus’ ook bij werving en selectie bewust is, niet overtuigt.
3.40
Deze feiten, bezien in het licht van de ondervertegenwoordiging van vrouwen bij verweerder (…) en het zelfs afnemende aantal vrouwelijke wetenschappers bij de betreffende afdeling, kunnen naar het oordeel van de Commissie doen vermoeden dat het feit dat verzoekster een vrouw is, in de sollicitatieprocedure een rol heeft gespeeld. (…)
Weerlegging van het vermoeden?
(…)
3.42
De Commissie heeft geconstateerd dat de sollicitatieprocedure zoals die in het onderhavige geval is gevolgd tenminste twee kenmerken bezit die door wetenschappers zijn geïdentificeerd als belangrijke oorzaken voor het voortduren van de ondervertegenwoordiging van vrouwen in de wetenschap, te weten informele en ondoorzichtige selectieprocedures en het gebruik van persoonlijke netwerken (…). Het hanteren van ondoorzichtige procedures is voor rekening van verweerder (…).
3.43
Zoals hierboven al overwogen (…) is het niet aan de Commissie om te oordelen over de geschiktheid van kandidaten voor een functie. Het behoort wel tot de taak van de Commissie om – in het licht van het door verzoekster gevestigde vermoeden van onderscheid op grond van geslacht – te beoordelen in hoeverre verweerders alternatieve verklaring voor de afwijzing van verzoekster overtuigend is.
Al hetgeen verweerder in dit verband heeft aangevoerd heeft de Commissie niet kunnen overtuigen dat verzoeksters geslacht op geen enkele manier van invloed is geweest op de besluitvorming.
3.44
Op grond hiervan concludeert de Commissie dat verweerder niet heeft bewezen dat het geslacht van verzoekster niet (mede) een rol heeft gespeeld bij de beslissing haar niet in dienst te nemen voor de functie universitair docent.
(…)
4 Oordeel
De Commissie Gelijke Behandeling spreekt als haar oordeel uit dat de Universiteit van Amsterdam jegens E. [appellante]:
• onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt bij de behandeling bij de vervulling van een openstaande betrekking;
(…)”
17. Bij brief van 23 november 2010 heeft de advocaat van [appellanten] aan de heer prof. dr. [X], decaan van de FEB van de UvA (hierna: [X]), voor zover thans relevant, bericht:
“(…) In de eerste plaats is de universiteit naar haar [hof: [appellante]] mening aansprakelijk voor de schade die zij heeft geleden doordat jegens haar onderscheid naar geslacht is gemaakt bij de selectieprocedure voor de functie van UD aan de economische faculteit. (…)
Daarnaast is het mw [appellante] – en met haar de Stichting Proefprocessenfonds [stg.] – gebleken dat er naar aanleiding van het oordeel van de Commissie Gelijke Behandeling geen concrete maatregelen zijn genomen om ervoor te zorgen dat er in de toekomst geen direct onderscheid op basis van geslacht meer zal voorkomen bij de aanstellingsprocedures van academisch personeel. (…)
Wij zouden daarom graag van u vernemen welke administratieve maatregelen u gaat nemen om te garanderen dat de universiteit niet langer aanstellingsprocedures van academisch personeel laat bestaan die, in veel gevallen, als discriminatoir zijn aan te merken en/of discriminatie tot gevolg hebben. (…)”
18. In reactie hierop heeft [X] bij brief van 15 december 2010 aan de advocaat van [appellanten] bericht dat de UvA geen aansprakelijkheid aanvaardt voor de door [appellanten] gestelde schade en dat gewerkt wordt aan een beleidsregeling die moet voorzien in een aantal concrete maatregelen, ook bij sollicitaties.