3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
a. [geïntimeerde], geboren op [geboortedatum], is op 1 februari 2001 bij [X] in dienst getreden als hypotheekadviseur.
b. Het salaris van [geïntimeerde] bedroeg laatstelijk € 4.138,- bruto per maand, exclusief acht procent vakantietoeslag en emolumenten.
c. [X] heeft [geïntimeerde] gedetacheerd bij de eveneens door [X] geëxploiteerde onderneming De Hypotheekshop Hoofddorp B.V., (hierna: de Hypotheekshop).
d. Bij brief van 13 januari 2012 heeft [X] UWV Werkbedrijf toestemming gevraagd de arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] te beëindigen. Zij heeft aan dit verzoek ten grondslag gelegd - samengevat - dat [X] zich als gevolg van jarenlange verliezen genoodzaakt ziet de activiteiten van de Hypotheekshop te staken.
e. [X] heeft [geïntimeerde] op 16 januari 2012 vrijgesteld van het verrichten van zijn werkzaamheden.
f. Op 23 februari 2012 heeft [X] aan [geïntimeerde] een e-mail gezonden die, voor zover van belang, luidt als volgt:
“(…)
Hierbij bevestig ik je kort de inhoud van ons gesprek van gisteren.
Doel van het gesprek:
+ Jij wil een nieuwe vestiging opzetten van de Hypotheekshop in Hoofddorp (stand alone shop);
+ wij willen (noodgedwongen) van onze verplichtingen af van de CO (het hof begrijpt: De Hypotheekshop Centrale Organisatie B.V.) van de Hypotheekshop;
+ bekijken hoe we omgaan met de bestaande portefeuille.
We komen niet tot een eensluidende waardering van de bestaande portefeuille, waarbij ik heb aangegeven dat deze naar mijn mening minimaal € 25.000 waard is en jij niet verder komt dan € 15.000. Gisteren heb ik het met Jan-Kees besproken en ik ga er van uit dat wij hier niet uit gaan komen. Zoals gezegd ben ik ook met een andere partij in gesprek om te bezien hoe we verder met deze portefeuille om kunnen gaan.
Verder heb je aangegeven dat je de procedure bij het UWV afwacht.(…)”
g. Op 8 maart 2012 heeft UWV Werkbedrijf [X] toestemming verleend de arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] op te zeggen. In de beslissing staat onder meer:
“ (…) Naar aanleiding van het feit dat de Hypotheekshop Hoofddorp B.V. zwaar verlieslatend is, heeft u besloten de Hypotheekshop B.V. op te heffen. Werknemer is weliswaar in dienst [X] Makelaardij B.V., echter werknemer is werkzaam voor de Hypotheekshop Hoofddorp B.V. Deze B.V. gaat zijn activiteiten stoppen waardoor het werk van werknemer komt te vervallen.”
h. [X] heeft bij e-mail 9 maart 2012 de arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] opgezegd tegen 1 mei 2012 en hem daarbij voorts bericht:
“Daarnaast heb ik afgelopen maandag contact gehad met [Y] van de CO. Hij gaf aan wel een bemiddelende rol te willen spelen en dat jij contact met mij zou opnemen. Tot op heden heb ik niets gehoord. Ik ga er een beetje vanuit dat ik van jou zijde wat dat betreft niets meer hoef te verwachten en ga met een andere partij verder de onderhandeling in.
Mocht er interesse van jou kant zijn, verneem ik dat graag op korte termijn.”
i. Bij brief van zijn toenmalige gemachtigde van 19 april 2012 heeft [geïntimeerde] [X] onder meer het volgende medegedeeld:
“Cliënt is van mening dat ondanks het feit dat u over een ontslagvergunning beschikt het ontslag kennelijk onredelijk is, omdat de opzegging is geschied onder opgave van een valse of voorgewende reden. U heeft het UWV voorgehouden dat u met de bedrijfsactiviteiten van de Hypotheekshop zou gaan stoppen met als gevolg dat de functie van cliënt zou komen te vervallen. Nu blijkt dat u geenszins van plan bent om met deze bedrijfsactiviteiten te gaan stoppen. U laat deze activiteiten gewoon doorgaan en hebt ondertussen een derde ingeschakeld om de werkzaamheden van de Hypotheekshop uit te voeren. Cliënt gaat hier niet mee akkoord.(…)
Alvorens ik namens cliënt een procedure start op grond van kennelijk onredelijke opzegging, stel ik u in de gelegenheid een regelingsvoorstel te doen. Ik heb van cliënt begrepen dat er recent gesprekken hebben plaatsgevonden over de overname van de Hypotheekshop door cliënt. Cliënt staat hier nog steeds voor open. Mocht u hierover bereid zijn om in gesprek te gaan, hoor ik graag zo spoedig mogelijk van u. Wilt u mij
uiterlijk 1 mei aanstaande
uw schriftelijke reactie geven?”
j
[X] heeft [geïntimeerde] bij brief van 25 april 2012 medegedeeld dat er geen sprake was van een valse of voorgewende reden en dat haar activiteiten niet rendabel zijn, maar dat dit niet wegneemt dat het franchisecontract nog loopt en dat er jegens ca. 500 klanten zorgplicht bestaat, in het kader waarvan met een derde overeenstemming is bereikt over het beheer van de portefeuille.
k. Bij brief van 12 juni 2012 heeft [X] de franchiseovereenkomst met De Hypotheekshop Centrale Organisatie B.V. opgezegd tegen 1 januari 2013.
3.4
Het hof is van oordeel dat op [X] als goed werkgever de inspannings-plicht rustte te onderzoeken of [geïntimeerde] de Hypotheekshop kon overnemen, teneinde aldus te trachten de negatieve gevolgen voor [geïntimeerde] van een ontslag zoveel mogelijk weg te nemen. Dat partijen in gesprek zijn geweest over een overname, staat vast. Hun lezing over de toedracht loopt echter uiteen. [X] stelt dat de onder-handelingen op twee andere factoren dan de prijs zijn afgesprongen, te weten de omstandigheid dat [geïntimeerde] geen kantoor wilde blijven voeren in het bedrijfspand van [X] en de voorwaarde van [geïntimeerde] dat eerst de procedure bij het UWV moest worden gevoerd. [geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel melding gemaakt van een bespreking die partijen op 14 maart 2012 zouden hebben gevoerd. Bij die gelegenheid zou [geïntimeerde] het voorstel hebben gedaan de Hypotheekshop in het kantoor van [X] open te houden waarbij hij zou hebben aangegeven hiervoor te willen “bijdragen” in de huur. De volgende dag heeft [X] [geïntimeerde] laten weten dat zij de Hypotheekshop niet aan hem wilde overdragen en eenzijdig de onderhandelingen afgebroken, aldus [geïntimeerde]. Indien deze nieuwe stellingen waarop [X] niet meer heeft kunnen reageren juist zijn, wettigen deze zonder nadere toelichting die ontbreekt naar het oordeel van het hof niet de gevolgtrekking dat [X] de onderhandelingen ontijdig heeft afgebroken. [geïntimeerde] stelt immers niet dat hij tijdens de bespreking een zodanig concreet voorstel heeft gedaan inzake de “bijdrage” in de huur of dat er toen andere omstandigheden waren ten tijde van het uiteengaan van partijen bij het eindigen van het gesprek op grond waarvan hij heeft mogen verwachten dat [X] met hem zou dooronderhandelen. Uit de stellingen van [geïntimeerde] blijkt overigens dat hij pas een maand later, bij de genoemde brief van zijn gemachtigde van 19 april 2012, er blijk van heeft gegeven dat hij nog steeds geïnteresseerd was in de overname van de Hypotheekshop. Bij deze stand van zaken kan naar het oordeel van het hof niet gezegd worden dat het door [X] aan [geïntimeerde] gegeven ontslag kennelijk onredelijk is vanwege de wijze waarop [X] zich heeft gedragen gedurende de onderhandelingen omtrent de mogelijke overname door [geïntimeerde] van de Hypotheekshop. De grieven I en II slagen op grond van het voorgaande.