GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.127.464/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 565556/CV EXPL 12-9164
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 april 2015
[appellant]
,
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. E.M. Bosscher te Haarlem,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
OLYMPIA UITZENDBUREAU B.V.,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
geïntimeerde,
advocaat: mr. B.J. Bongaards te Rotterdam.
1 Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna wederom [appellant] en Olympia genoemd.
Het hof heeft op 1 april 2014 in deze zaak een tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt daarnaar verwezen.
Partijen hebben na dit tussenarrest de volgende stukken ingediend:
- akte overlegging producties zijdens [appellant] (29 april 2014);
- akte overlegging producties zijdens [appellant] (17 juni 2014);
- akte na tussenarrest zijdens Olympia;
- antwoordakte na tussenarrest zijdens [appellant].
Ten slotte hebben partijen wederom arrest gevraagd.
2 Verdere beoordeling
2.1
Bij het tussenarrest is Olympia toegelaten tot het bewijs van haar stellingen dat [appellant] zich in de nacht van 6 op 7 december 2007 heeft schuldig gemaakt aan het bagage en/of postzakken meenemen (naar een donkere plek), en/of deze te openen en te doorzoeken.
2.2
Voor de bewijsvoering heeft Olympia gebruik gemaakt van het door [appellant] in het geding gebrachte processen-verbaal van de Koninklijke Marechaussee, dossiernummer [nummer] onder meer inhoudend de op 7 december 2007 tegenover de betrokken verbalisanten respectievelijk verbalisanten afgelegde verklaringen van […] en […], beiden werkzaam bij KLM Security Services (hierna: [A] en [B]).
2.3
[A] heeft toen onder meer - voor zover van belang - verklaard: “Sinds enige tijd loopt er intern bij ons een onderzoek naar diefstal van poststukken. (…) Dit is gekomen naar aanleiding van aangiftes van klanten van de KLM. (…). Gisteren (donderdag) ben ik samen met mijn collega weer [appellant] gaan volgen. We hebben eerst alle bagage die op de verscheidene platformen lagen genoteerd samen met de kenmerken en de vluchtnummers. (…) Ik heb de gehele tijd contact gehad met mijn collega [B], middels telefoon. (…) Op een gegeven moment zag mijn collega [B] dat de derde bovenrijder hem passeerde. Hij is vervolgens omgekeerd en achter de derde bovenrijder aan gaan rijden, hierbij heeft hij mij telefonisch op de hoogte gehouden. (…) Hij zag op D7 een tweetal koffers liggen. Hij is vervolgens verder gaan rijden, anders viel het op (…). Mijn collega [B] vroeg of ik langs D7 wilde rijden (…). Toen ik daar langs reed zag ik de twee koffers niet meer liggen. (…) Ik hoorde [[B]] zeggen dat hij zag dat de derde bovenrijder zijn auto tussen D51 en D53 neerzette. (…) Aldaar hadden wij de derde bovenrijder “ingesloten”. Mijn collega (…) is een (1) van de twee inzittenden (…) gaan volgen. (…) [Ik] zag (…) dat de derde bovenrijder (…) wegreed. Ik ben toen de derde bovenrijder gaan volgen. Ik zag dat hij zijn bovenrijder neerzette bij (…) D47. (…) Ik ben vervolgens achter de inzittende aangelopen. Toen ben ik naar zijn leidinggevende gelopen. Ik zei (…) dat ik [appellant] wilde spreken. (…) Ik hoorde (…) dat de verdwenen koffers van D7 in de derde bovenrijder lagen.”
2.4
[B] heeft toen onder meer - voor zover van belang - verklaard: “Ik ben op 06 December 2007 omstreeks 23:00 uur begonnen met de aanvang van mijn werkzaamheden. (…) Op 7 december 2007 omstreeks 03:15 uur, reed ik over de D-pier (…). Ter hoogte van D7 zag ik 1 (een) stuk bagage liggen (…). Omstreeks 23:20 uur [was ik] langs D7 (…) gereden en aldaar zag ik 2 (twee) stuks bagage liggen. Omstreeks 01:15 reed ik nogmaals langs D7 en zag ik dat er nog maar 1 (een) stuk bagage lag. Ik ben (…) doorgereden naar (…) E2 ongeveer, aldaar zag ik een bagagetrekker, van KLM, mij tegemoet rijden met twee personen daarop. Ik herkende de bestuurder als zijnde (…) [appellant]. (…) De bagagetrekker [verdween] (…) achter het trappenhuis van D7. Op dezelfde plaats lag ook het stuk bagage (…) wat ik daar eerder heb zien liggen. Vervolgens zie ik de bagagetrekker weer van achter het trappenhuis van D7 tevoorschijn komen en ik zag dat de bagagetrekker de randweg weer op reed richting D41. Op dat moment heb ik mijn collega, [A], (…) gebeld en (…) gevraagd of hij naar D7 wou rijden om te controleren of het stuk bagage wat ik eerder daarvoor heb zien liggen daar nog lag. (…) Op dat moment kreeg ik van mijn collega (…) te horen dat het stuk bagage bij D7 was verdwenen. (…) Tussen D51 en D53 zag ik de eerder genoemde bagagetrekker geparkeerd staan. In de bagagetrekker zag ik alleen nog de bestuurder, [appellant], zitten. Hierop ben ik achter de bagagetrekker langs gelopen en zag achter de bagagetrekker een open witte postzak liggen en vlak daarbij nog een stuk bagage. Ik ben vervolgens het gebouw wat gelegen lag achter D51 en D53 binnen gelopen. Ik heb (…) geprobeerd de andere persoon die ook op de bagagetrekker zat te vinden, echter zonder succes. Hierop ben ik weer naar buiten gelopen, ik zag dat de bagagetrekker was verdwenen. In de nabije omgeving van waar de bagagetrekker gestaan had zag ik, een open witte postzak liggen en een stuk bagage. Het stuk bagage leek erg veel op een van de twee stuks bagage wat ik eerder die nacht op D7 had zien liggen. (…) Hierop ben ik naar D43 gelopen alwaar de bagagetrekker geparkeerd stond (…). Omstreeks 03:30 uur (…) heb ik bovenstaande voorval gemeld. De dienstdoende chef, [C], heeft de desbetreffende personen (…) bij ons geroepen. Ik heb de twee personen geconfronteerd met onze observaties. (…) Wij [kregen] van, [C], (…) te horen dat er in de bagagetrekker die ik de hele tijd heb geobserveerd (…) een open stuk bagage was aangetroffen. Ik kreeg (…) te horen (…) dat de bagage die in de bagagetrekker was gevonden met zekerheid te zeggen de bagage was die wij omstreeks 03:15 uur bij D7 hebben zien liggen. (…) Ik herkende het stuk bagage alszijnde de bagage die ik eerde[r] die avond bij D7 heb zien liggen.”
2.5
Olympia heeft tevens verwezen naar de verklaring van [appellant] ter terechtzitting in hoger beroep van 17 januari 2014, in samenhang met zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep van 11 april 2011 in zijn strafzaak, waaruit volgt dat [appellant] die nacht slechts tot taak had met de trekker karren en vliegtuigtrappen te vervoeren, maar geen bagage.
2.6
[appellant] heeft - voor zover voor de beoordeling van belang - op het volgende gewezen.
a. Het behoorde wel degelijk tot zijn taak karren met bagage en losse (afgevallen) bagage te vervoeren, maar die nacht heeft hij geen bagage vervoerd.
b. De resultaten van het onderzoek zijn destijds ten tijde van het ontslag op staande voet nooit aan hem voorgelegd en hij heeft zich daartegen niet kunnen verweren.
c. Hij heeft niet geparkeerd bij D51-53.
d. De verklaringen van [A] en [B] zijn tegenstrijdig, dan wel onvoldoende concludent, op de volgende punten:
( i) De locatie waar de trekker geparkeerd stond voordat [appellant] werd staande gehouden. [A] heeft gesteld dat dit D47 was en [B] dat dit D43 was, terwijl in het proces-verbaal van aanhouding staat dat [appellant] is aangehouden bij D41.
(ii) Alleen [B] heeft verklaard dat hij [appellant] heeft herkend en hij heeft de route van de bagagetrekker niet volledig kunnen volgen.
(iii) Noch [A] noch [B] heeft waargenomen of en op welke trekker de bagage is aangetroffen. Zij hebben ieder voor zich verklaard van de ander te hebben gehoord dat dat de bagage was die eerst bij D7 had gelegen.
(iv) Omdat [B] heeft verklaard dat, toen de bagagetrekker bij D51-53 stond geparkeerd, hij twee stuks bagage bij de trekker heeft zien liggen, waarvan er een sterk leek op een stuk bagage dat bij D7 had gelegen, en dat deze er nog steeds lagen toen de trekker daar was weggereden, is het niet mogelijk dat [appellant] de bagage op zijn trekker heeft geladen, maar moet iemand die hebben opgeraapt en daarna op de trekker hebben gelegd.
( v) Ook omtrent de tijdstippen is [B] niet eenduidig en staat niet vast of en wanneer er bagage is verdwenen bij D7 en of [appellant] die kan hebben meegenomen.
2.7
Olympia heeft ten behoeve van de bewijslevering geen getuigen gehoord. Daarom is geen aanleiding [appellant] op de voet van artikel 168 Rv toe te laten tot het horen van getuigen in contra-enquête. [appellant] heeft geen tegenbewijs aangeboden tegen het door Olympia in de vorm van de overgelegde processen-verbaal en de hiervoor vermelde verklaringen van [appellant] aangedragen bewijs. Indien hij tegenbewijs had willen leveren, had het op zijn weg gelegen dat aanbod wel te doen. Zijn in algemene bewoordingen gedane bewijsaanbod bij memorie van grieven volstaat daartoe niet, omdat dit aanbod is gedaan voordat het hiervoor weergegeven schriftelijke bewijs in het geding is gebracht. Het hof ziet zal daarom thans overgaan tot de waardering van het bewijs.
2.8
[appellant] heeft ontkend de bewuste nacht bagage te hebben vervoerd, los van de vraag of dit tot zijn normale bezigheden behoorde. Gelet op de omstandigheid dat er bij D7 voordat [appellant] daar langs reed een stuk bagage lag en direct nadien niet meer, zoals volgt uit de verklaringen van [A] en [B] in onderlinge samenhang bezien (dat [A] [appellant] aanvankelijk niet heeft herkend of dat [B] niet de hele route van [appellant] heeft kunnen volgen doet daar dus niet aan af), kan de conclusie echter geen andere zijn dan dat [appellant] die bagage heeft meegenomen. Voldoende vast staat dat dit kort na 03:15 uur en voor 03:30 uur is geweest. Die conclusie wordt ondersteund door het gegeven dat de desbetreffende bagage, toen [appellant] voor nader onderzoek werd meegenomen naar het kantoor van KLM Security, op de bagagetrekker is aangetroffen. Weliswaar laat het proces-verbaal enige onduidelijkheid bestaan omtrent de exacte gang van zaken rondom het aantreffen van dit bagagestuk op de door [appellant] bestuurde trekker, maar dit leidt er niet toe dat moet worden getwijfeld aan de constatering dat de bewuste bagage naar aanleiding van de observatie van [appellant], de melding aan zijn chef [C] daaromtrent en de daarop ondernomen actie wel degelijk op de bagagetrekker van [appellant] is aangetroffen en vervolgens door [B] is herkend als de bagage die bij D7 had gelegen. Een ander scenario is niet aannemelijk geworden. Dat [A] en [B] verschillend hebben verklaard over de locatie waar [appellant] eerder had geparkeerd (D47 of D43) is voor de beoordeling niet van belang en maakt die niet anders, te minder nu niet is gesteld of gebleken dat die locaties zo ver uit elkaar liggen dat aan de kern van hun waarnemingen geen betekenis mag toekomen. [appellant] heeft nog gesteld dat hij niet bij D51/53 heeft geparkeerd, maar dit wordt niet alleen weersproken door de verklaring van [B], maar ook door de verklaring van [D], die in genoemd proces-verbaal heeft verklaard op de bagagetrekker van [appellant] te zijn meegereden, hem te hebben gevraagd te rijden richting D51 en aldaar te zijn uitgestapt. Het hof preciseert dat [B] niet heeft verklaard dat hij bij de aldaar geparkeerde bagagetrekker twee stuks bagage heeft waargenomen maar dat dit een open postzak en een stuk bagage betrof. Mogelijk betrof dit bagagestuk de eerder bij D7 verdwenen bagage (zie de verklaring van [B] daarover) of had dit een andere herkomst. Aan de constatering dat een (ander) bagagestuk dat bij D7 was verdwenen na diens aanhouding op de bagagetrekker van [appellant] is aangetroffen doet dat alles echter niet af.
2.9
In het licht van de hiervoor vermelde bewijsvoering van Olympia is het verweer van [appellant] dat hij in de nacht van 7 december 2007 geen bagage heeft weggenomen niet meer dan een ongemotiveerde ontkenning die niet met concrete feiten en omstandigheden is geschraagd. Het hof acht gelet op het voorgaande Olympia daarom in haar bewijsopdracht geslaagd. Niets van wat [appellant] na het tussenarrest nog heeft aangevoerd en hiervoor niet is besproken, kan tot een ander oordeel leiden.
2.10
Een en ander leidt tot de slotsom dat Olympia [appellant] op staande voet heeft mogen ontslaan, mede in aanmerking genomen wat het hof in rechtsoverweging 3.3 van het tussenarrest heeft overwogen. [appellant] heeft moeten begrijpen dat zijn gedragingen van die avond, die Olympia als diefstal heeft geformuleerd, de aanleiding tot zijn ontslag hebben gevormd en dat Olympia met die formulering niet de reden van het ontslag heeft willen beperken tot een voltooide diefstal in strafrechtelijke zin. [appellant] heeft nog gesteld dat de resultaten van het onderzoek ten tijde van het ontslag op staande voet niet aan hem zijn voorgelegd en dat hij zich niet daartegen heeft kunnen verweren. Deze stelling wijst het hof van de hand. Uit de in het geding gebrachte processen-verbaal blijkt dat [appellant] over de observaties en beschuldigingen is gehoord en daarover heeft verklaard. Nu het verwijt van strafrechtelijk verwijtbaar handelen in direct verband stond met het ontslag op staande voet valt niet in te zien dat hij over een en ander in het ongewisse is gebleven en daarvan enig nadeel heeft ondervonden. Niets stond er destijds aan in de weg dat hij de nietigheid van dat ontslag inriep en daarvoor de gronden aangaf. Dat [appellant] dat toen heeft nagelaten om pas vijf jaar later deze procedure te beginnen, kan met enig informatietekort of de onmogelijkheid verweer te voeren geen verband houden.
2.11
Het voorgaande brengt mee dat ook grief 3 en daarmee, gezien het tussenarrest, alle grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.