beslissing
___________________________________________________________________ _ _
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummers : 200.162.830/01 GDW en 200.162.835/01 GDW
nummer eerste aanleg : 29.2014
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 14 juli 2015
inzake 200.162.830/01 GDW
[appellant],
toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [plaats],
appellant,
gemachtigde: mr. [naam],
[geintimeerde],
wonend te [plaats],
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. D.A. IJpelaar, advocaat te Wassenaar,
inzake 200.162.835/01 GDW
[appellante],
wonend te [plaats],
appellante,
gemachtigde: mr. D.A. IJpelaar, advocaat te Wassenaar,
[geintimeerde],
toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [plaats],
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. [naam].
1 Het geding in hoger beroep
Zaaknummer 200.162.830/01 GDW
1.1.
Appellant (hierna te noemen: de gerechtsdeurwaarder) heeft op 14 januari 2015 een beroepschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 16 december 2014 (ECLI:NL:TGDKG:2014:235). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van geïntimeerde (hierna: klaagster) deels ongegrond en deels gegrond verklaard en de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping opgelegd.
1.2.
Klaagster heeft geen verweerschrift bij het hof ingediend, hoewel het hof klaagster daartoe in de gelegenheid heeft gesteld.
Zaaknummer 200.162.835/01 GDW
1.3.
Klaagster heeft op 15 januari 2015 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de hiervoor genoemde beslissing van de kamer.
1.4.
De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief – met bijlage – van 3 februari 2015.
1.5.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 4 maart 2015 een verweerschrift bij het hof ingediend.
Zaaknummers 200.162.830/01 GDW en 200.162.835/01 GDW
1.6.
De zaken zijn gelijktijdig behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van
30 april 2015. De gerechtsdeurwaarder, vergezeld van zijn gemachtigde, en de gemachtigde van klaagster zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.
4 Standpunt van klaagster
Klaagster heeft een klacht bij de kamer ingediend. De klacht bestaat, samengevat en naar het hof begrijpt, uit de volgende onderdelen:
a. de titel die de gerechtsdeurwaarder tracht te executeren is onrechtmatig, omdat de bewindvoerder van klaagster niet in de procedure en bij de verdere correspondentie is betrokken;
b. de gerechtsdeurwaarder heeft met de brief van 28 oktober 2013 onnodige druk uitgeoefend door daarin te dreigen met afsluiting van de energielevering bij niet betaling;
c. de gerechtsdeurwaarder heeft ten onrechte de voorrijkosten van de slotenmaker in rekening gebracht, aangezien klaagster thuis was en de slotenmaker dus niet in actie hoefde te komen;
d. de gerechtsdeurwaarder heeft ten onrechte een hoofdsom van € 200,- in rekening gebracht, terwijl hiervoor geen enkele grondslag bestaat;
e. de gerechtsdeurwaarder heeft ten onrechte een bedrag van € 198,45 voor het proces-verbaal van afsluiting in rekening gebracht;
f. de gerechtsdeurwaarder heeft ten onrechte op 14 november 2013 een bedrag van € 247,62 in rekening gebracht;
g. de gerechtsdeurwaarder heeft een onnodige procedure gevoerd, aangezien een gerechtsdeurwaarder van een ander kantoor reeds was belast met de vordering van [eiser] tot afsluiting van gas en/of elektra.
5 Standpunt van de gerechtsdeurwaarder
De gerechtsdeurwaarder heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.
6. Beoordeling
6.1.
De kamer heeft als volgt overwogen. Het kan de gerechtsdeurwaarder, gelet op het niet automatisch kunnen koppelen van in oude dossiers bekende gegevens aan nieuwe dossiers, niet worden verweten dat hij de bewindvoerder niet in de gerechtelijke procedure heeft betrokken. Dit is anders voor zover het betreft de na 9 oktober 2013 gevoerde correspondentie. Immers, de bewindvoerder heeft de gerechtsdeurwaarder bij brief van die datum op de hoogte gesteld van het beschermingsbewind. Dat de gemachtigde in die brief een onjuist kenmerk heeft vermeld ontslaat de gerechtsdeurwaarder niet van de plicht een nader onderzoek in te stellen naar de achtergrond van de mededeling in die brief. Dit geldt te meer nu het door de bewindvoerder in die brief genoemde kenmerk een dossier betrof dat reeds een paar jaar eerder door de gerechtsdeurwaarder was gesloten en gearchiveerd, zodat voor de gerechtsdeurwaarder duidelijk moest zijn dat van een vergissing sprake was. De gerechtsdeurwaarder was of had derhalve vanaf 9 oktober 2013 op de hoogte kunnen zijn van het beschermingsbewind. De gerechtsdeurwaarder, aldus nog steeds de kamer, heeft dan ook tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door nadien zijn correspondentie niet mede aan de bewindvoerder te richten.
Het hof deelt dit oordeel van de kamer en de gronden waarop dat oordeel berust. Dit betekent dat dit klachtonderdeel gegrond is voor zover dat ziet op de correspondentie na ontvangst van de brief van 9 oktober 2013.
6.2.
Het hof stelt voorop dat ingevolge artikel 8 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders de gerechtsdeurwaarder geen druk uitoefent door het aankondigen van maatregelen welke hij niet uit hoofde van zijn opdracht, de wet en de hem verstrekte titel daadwerkelijk kan nemen.
6.3.
Bij sommatiebrief van 28 oktober 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster erop gewezen dat zij afsluiting van haar gas- en/of elektrameter kan voorkomen door een overeenkomst aan te gaan met een willekeurige energieleverancier en algehele betaling van het totaalsaldo. Naar het oordeel van het hof had de gerechtsdeurwaarder dit laatste, te weten “en algehele betaling van het totaal saldo”, niet als zodanig mogen opnemen in de brief. Immers, de ten uitvoer te leggen titel zag enkel op de afsluiting wegens contractloosheid. Door het aangaan van een overeenkomst met een willekeurige energieleverancier kon deze afsluiting worden voorkomen. Betaling was daarvoor niet nodig en stond daar los van. Door dit toch op te nemen in de sommatiebrief, heeft de gerechtsdeurwaarder onnodige druk uitgeoefend, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Dit klachtonderdeel is dan ook, anders dan de kamer heeft geoordeeld, gegrond.
6.4.
De gerechtsdeurwaarder heeft in hoger beroep aangevoerd dat de kamer ten onrechte aansluiting heeft gezocht bij de beslissing van dit hof van 27 augustus 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:2707, waarin is beslist dat een gerechtsdeurwaarder de voorrijkosten van een slotenmaker die geen werkzaamheden heeft verricht niet bij een debiteur in rekening mag brengen. Volgens de gerechtsdeurwaarder vereist de dagelijkse praktijk van een gerechtsdeurwaarder dat een slotenmaker meegenomen wordt, wil hij zijn ambtshandeling tijdig en correct kunnen uitvoeren. De voorrijkosten van de slotenmaker behoren redelijkerwijs ten laste van de geëxecuteerde te komen, zeker in het onderhavige geval waarin klaagster nooit heeft gereageerd op de berichten van de gerechtsdeurwaarder.
6.5.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat een gerechtsdeurwaarder de voorrijkosten van een slotenmaker die geen werkzaamheden heeft verricht, zoals in deze zaak, niet bij een debiteur in rekening mag brengen. Naar het oordeel van het hof kan dit anders liggen indien een debiteur herhaaldelijk niet heeft gereageerd op berichten dan wel sommaties van een gerechtsdeurwaarder (waaronder die waarin de komst van een slotenmaker is aangekondigd).
6.6.
Het hof is van oordeel dat, hoewel klaagster herhaaldelijk niet heeft gereageerd op berichten dan wel sommaties van de gerechtsdeurwaarder, bovengenoemde uitzondering in deze zaak niet opgaat. Het is immers ook aan de gerechtsdeurwaarder zelf te wijten dat klaagster telkens niet heeft gereageerd op zijn berichten; hij heeft zijn correspondentie niet mede aan de bewindvoerder gericht, terwijl dit – zoals hierboven onder 6.1. reeds overwogen – in ieder geval vanaf 9 oktober 2013 wel op zijn weg had gelegen.
6.7.
Gelet op het bovenstaande valt het de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk te verwijten dat hij de voorrijkosten van de slotenmaker bij klaagster in rekening heeft gebracht. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.
6.8.
Evenals de kamer is het hof van oordeel dat dit onderdeel betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van een vonnis, waarover in een tuchtprocedure niet kan worden geoordeeld. Klaagster dient dan ook, anders dan de kamer heeft geoordeeld, in dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk te worden verklaard.
6.9.
Vast staat dat de gerechtsdeurwaarder wat betreft de kosten van het proces-verbaal van afsluiting aansluiting heeft gezocht bij de kosten van een proces-verbaal van een gedwongen ontruiming van een onroerende zaak (€ 198,45) en deze kosten vervolgens bij klaagster in rekening heeft gebracht.
6.10.
Het hof is van oordeel dat deze handelwijze van de gerechtsdeurwaarder niet tuchtrechtelijk laakbaar is. Het hof wijst in dit verband, evenals de kamer, op de toelichting die is gegeven kort na de invoering van het Btag door de commissie die dat besluit heeft voorbereid. Daaruit blijkt dat het gerechtvaardigd is om wat betreft de kosten van het proces-verbaal van afsluiting aansluiting te zoeken bij de kosten van een proces-verbaal van een gedwongen ontruiming van een onroerende zaak. Klachtonderdeel e. heeft de kamer dan ook terecht ongegrond verklaard.
6.11.
Bij vonnis van 31 mei 2013 is klaagster onder andere veroordeeld tot betaling van € 87,06 per aansluiting, indien en voor zover daadwerkelijk afsluiting van de elektriciteits- en/of gasaansluiting heeft plaatsgevonden. De gerechtsdeurwaarder heeft voor twee aansluitingen een bedrag van € 174,12 aan vergoeding voor [eiser] geboekt en bij klaagster in rekening gebracht naast het hiervoor reeds behandelde bedrag voor de slotenmaker.
6.12.
Het hof is niet gebleken dat het door de gerechtsdeurwaarder in rekening gebrachte bedrag van € 174,12 onjuist is. De stelling van klaagster dat enkel de elektriciteitstoevoer is afgesloten acht het hof onvoldoende geadstrueerd.
Klachtonderdeel g.
6.13.
Uit de overgelegde stukken is het hof gebleken dat de gerechtsdeurwaarder de executie van het vonnis van 31 mei 2013 op zich heeft genomen en een andere gerechtsdeurwaarder de executie van het vonnis van 16 augustus 2013. Nu het om twee verschillende vonnissen gaat en bovendien de sanctie van afsluiting in beide vonnissen aan verschillende vormen van nalaten is verbonden, treft het verwijt van klaagster dat de gerechtsdeurwaarder een onnodige procedure heeft gevoerd geen doel. Klachtonderdeel g. is daarom, zoals ook de kamer heeft geoordeeld, ongegrond.
6.14.
Op grond van het vorenstaande is het hof, hoewel het meer klachtonderdelen gegrond oordeelt dan de kamer, met de kamer van oordeel dat de maatregel van berisping passend en geboden is. Het hof betrekt daarbij de omstandigheid dat de gerechtsdeurwaarder de sommatiebrief van 29 oktober 2013 inmiddels heeft aangepast.
6.15.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.16.
Omwille van de duidelijkheid zal het hof de beslissing van de kamer in haar geheel vernietigen en een nieuwe beslissing geven.
6.17.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.
7 Beslissing
- vernietigt de bestreden beslissing;
- verklaart het klachtonderdeel a. gegrond, voor zover dat ziet op de correspondentie na ontvangst van de brief van 9 oktober 2013, en voor het overige ongegrond;
- verklaart de klachtonderdelen b. en c. gegrond;
- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in het klachtonderdeel d.;
- verklaart de klachtonderdelen e., f. en g. ongegrond;
- legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, A.D.R.M. Boumans en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2015 door de rolraadsheer.