Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 13 april 2012 tot en met 29 september 2012, te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in verenging met een of meer ander(en), althans alleen, 12.050 euro en/of 4.496,61 euro en/of 10.050,63 euro en/of 2.550 euro en/of 19.615 euro, althans een of meer geldbedrag(en), heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad, heeft/hebben overgedragen en/of omgezet, terwijl hij/zij wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dat/die geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Bespreking van bewijsverweren
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat geenszins is komen vast te staan dat er sprake is van een criminele herkomst van de gelden en dat evenmin bewezen kan worden dat de verdachte wist dan wel had moeten vermoeden dat sprake was van crimineel geld.
a. Afkomstig uit enig misdrijf?
Toetsingskader
Bij de beoordeling van het tenlastegelegde feit stelt het hof het volgende voorop. Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan, in een geval als zich hier voordoet, waarin geen direct bewijs voor inkomsten uit brondelicten aanwezig is, het in de tenlastelegging opgenomen onderdeel “afkomstig uit enig misdrijf” bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het ligt op de weg van het Openbaar Ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.
De toetsing door de zittingsrechter dient daarbij de volgende stappen te doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien zulks zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Zo een verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn.
Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Het hof zal ook het onderhavige verwijt aan de hand van dit toetsingskader beoordelen.
Vermoeden van witwassen
De verdachte heeft op meerdere momenten, ten opzichte van zijn legale inkomenssituatie, voor zover daarvan is gebleken, grote geldbedragen ontvangen op zijn bankrekeningen via stortingen uit het buitenland. Van deze grote bedragen heeft hij steeds in een betrekkelijk kort tijdsbestek het grootste deel contant opgenomen. Hij nam veelvuldig de maximaal per dag toegestane hoeveelheid geld op via geldautomaten. Tweemaal heeft hij grote bedragen opgenomen in een casino. Bij de verdachte zijn negen bankpassen aangetroffen. De verdachte heeft daarover verklaard dat hij die nodig heeft voor zijn bedrijf, maar enige transactie met die bankpassen ten behoeve van zijn bedrijf is gesteld noch gebleken.
Gelet op het voorgaande is het vermoeden gerechtvaardigd dat de geldbedragen in de tenlastelegging uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat derhalve van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de (legale) herkomst van het geld.
Verklaring herkomst geld
De verdachte heeft verklaard dat hij zijn bankpas aan [naam] ter beschikking heeft gesteld, zodat deze geld kon storten op de bij de pas behorende rekening. Het betrof volgens de verdachte een vriendendienst. Hoewel in een zeer laat stadium, is uiteindelijk onderzoek gedaan naar deze [naam]. [naam] kon echter niet worden getraceerd. Ook heeft het Openbaar Ministerie onderzoek gedaan naar de rekeningen van waaraf de bedragen naar de verdachte zijn overgemaakt. Daarbij heeft het alleen zogenoemde ‘moneyhouses’ kunnen traceren en geen concrete personen.
Nu de verklaring die de verdachte heeft gegeven naar het oordeel van het hof niet kan worden aangemerkt als een plausibele, verifieerbare verklaring over de legale herkomst van de geldbedragen, is geen andere conclusie mogelijk dan dat de ten laste gelegde geldbedragen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn.
b. Wetenschap?
Voor een bewezenverklaring van het in de tenlastelegging opgenomen onderdeel “wist” is vereist dat de verdachte wetenschap had dat de voorwerpen uit misdrijf afkomstig waren. Met de verdediging is het hof van oordeel dat van een dergelijke wetenschap onvoldoende is gebleken.
c. Schuld?
Daarmee resteert de vraag of de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de voorwerpen uit misdrijf afkomstig waren, waardoor sprake is van schuldwitwassen.
Het hof is van oordeel dat de verdachte, gelet op het feit dat hij meermalen relatief grote geldbedragen heeft ontvangen op zijn bankrekening via stortingen uit het buitenland en deze grote bedragen steeds in een betrekkelijk kort tijdsbestek contant heeft opgenomen, redelijkerwijs heeft moeten vermoeden dat dit geld van misdrijf afkomstig was. De verdachte heeft geen vragen gesteld omtrent de herkomst van het uit het buitenland gestorte geld, het geld zonder meer opgenomen en vervolgens contant aan een derde overgedragen. De verdachte is daarbij (minst genomen) in die mate tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht, dat hij met de voor schuldwitwassen vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld en zich aldus schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen.
Conclusie
Het hof is van oordeel dat – gelet op het voorgaande – het niet anders kan zijn dan dat het geld middellijk of onmiddellijk – afkomstig was uit enig misdrijf en dat de verdachte dat redelijkerwijs heeft moeten vermoeden. Het verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode vanaf 13 april 2012 tot en met 29 september 2012 in Nederland, € 12.050 en € 4.496,61 en € 10.050,63 en € 2.550 en € 19.615, voorhanden heeft gehad, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Oplegging van straffen
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 weken met aftrek.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 weken met aftrek.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht en heeft geldbedragen waarvan hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat zij uit misdrijf afkomstig waren, voorhanden gehad. Door opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie te onttrekken, zonder dat die illegale herkomst daarvan zichtbaar wordt, wordt de integriteit van het financieel en economisch verkeer aangetast. Bovendien bevordert het witwassen door de verdachte het plegen van delicten omdat zonder het verschaffen van een schijnbaar legale herkomst van criminele gelden, het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 18 november 2015 is de verdachte eerder voor fraudedelicten onherroepelijk veroordeeld.
In beginsel acht het hof slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende sanctie. Echter, gelet op de psychische situatie van de verdachte en gezien het feit dat de verdachte nu begeleiding heeft van de GGZ en van een bewindvoerder voor zijn financiële situatie, wordt door een onvoorwaardelijke gevangenisstraf deze begeleiding mogelijk te zeer doorkruist. Dat de vele rekeningen van de verdachte nog steeds actief zijn, baart het hof wel zorgen. Met het oog op het voorkomen van herhaling zal het hof een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur opleggen alsmede een taakstraf van na te melden duur.
Het ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met betrekking tot het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag. Dit geldbedrag is onder de verdachte in beslag genomen. Het zal daarom worden verbeurd verklaard.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 57 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
€ 5.000,00 (4381746).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.J.M.W. Paridaens, mr. J.D.L. Nuis en mr. P.C. Römer, in tegenwoordigheid van mr. M.C.W. van der Voort, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 december 2015.
=========================================================================
[....]