[appellant] was lid van de band The Cats en heeft (onder meer) in die hoedanigheid muziek gecomponeerd en teksten geschreven, waarop hij de auteursrechten bezat en bezit. [appellant] had, voor de uitgaverechten, een contractuele band met een uitgever, Anagon Music Publishers N.V., de rechtsvoorgangster van EMI (hierna: Anagon). Het verspreiden van de muziekwerken in het buitenland geschiedde via EMI (die daartoe subuitgevers in de betreffende landen inschakelde aan wie sublicenties werden verstrekt).
3.2
Zowel [appellant] als EMI waren in de relevante periode en zijn nog steeds lid van Buma/Stemra. Buma/Stemra int op collectieve wijze auteursrechtgelden voor zover die betrekking hebben op uitvoeringsrechten (Buma) en mechanische reproductierechten (Stemra). Buma/Stemra maakt ten aanzien van de uitbetaling van de geïnde gelden een verdeling tussen de diverse rechthebbenden volgens verdeelsleutels, die zijn vastgelegd in zogenaamde repartitiereglementen.
3.3
In 1969 hebben de leden van The Cats en Anagon samen het muziekuitgavefonds Sunshower Music (hierna: Sunshower Music) opgericht. Bij overeenkomst van 10 oktober 1969 zijn [appellant] en Sunshower het volgende overeengekomen:
“(…)
ANAGON zal een speciaal onderfonds in het leven roepen waarvan de naam zal luiden SUNSHOWER MUSIC.
In SUNSHOWER MUSIC zullen ingebracht worden a) alle originele werken geschreven door leden van The Cats, b) alle oorspronkelijke werken die ingebracht worden door toedoen van de heren J. Buys en J. van Ogtrop.
ANAGON zal zich belasten met de exploitatie en administratie van deze werken.
De hieruit voortvloeiende baten zullen na aftrek van de gebruikelijke 20% administratiekosten als volgt verdeeld worden:
50% ANAGON
50% SUNSHOWER MUSIC, (…)
(…)
ANAGON verplicht zich binnen 14 dagen na ontvangst van uit deze overeenkomst voortvloeiende revenuen het verschuldigde gedeelte aan SUNSHOWER MUSIC uit te keren.
(…)”
3.4
Per werk waarvan [appellant] over de auteursrechten beschikte is een muziekuitgave-overeenkomst afgesloten (hierna ook de uitgave-overeenkomst(en)). Artikel 7 van deze uitgave-overeenkomst luidt steeds als volgt:
“Bij eventuele overdracht door de uitgevers van het auteursrecht van genoemd(e) werk(en) naar het buitenland, zullen de auteurs 50 pct. van de netto opbrengst ontvangen.”
Artikel 11 bepaalt het volgende:
“De uitvoeringsrechten en mechanische reproduktierechten zullen worden verdeeld volgens de verdelingsschaal van de daarvoor aangewezen auteursrechten-organisatie, terwijl de auteurs door ondertekening van deze overeenkomst toestemming verlenen bij verkoop naar het buitenland 50 pct. van het totaal van ieder der genoemde rechten ter beschikking te stellen van beide uitgevers tezamen.”
3.5
[appellant] heeft in 1971 de muziek gecomponeerd en de tekst geschreven van het muziekwerk (in de zin van de Auteurswet) One way wind (hierna ook: het werk).
Bij uitgave-overeenkomst van 12 juli 1971 heeft [appellant] als componist en tekstdichter van het werk het uitgaverecht van dit werk overgedragen aan Sunshower Music.
Aan [appellant] komt, bij binnenlandse exploitatie, 2/3 van de opbrengsten toe, te weten 1/3 in zijn hoedanigheid van componist van de muziek en 1/3 in zijn hoedanigheid van tekstdichter.
3.6
Artikel 2 van het repartitiereglement van Stemra uit 1976 luidt voor zover thans van belang:
De verdelingsschalen, genoemd in de artikelen 5 en 6 van dit reglement gelden ongeacht de tussen de deelgerechtigden omtrent de verdeling gemaakte afspraken.
Het repartitiereglement van Buma en Stemra bevatte in 1971 een overeenkomstige tekst.
3.7
Bij brief van 7 maart 2005 heeft [appellant] aan EMI onder meer het volgende meegedeeld:
“(…) heb ik bij herhaling bij u en Buma/Stemra bezwaar gemaakt tegen het aan mij als componist/tekstdichter betaalde aandeel in geval van sub-uitgave van mijn werken in het buitenland.
Ik ben, zoals u weet, namelijk altijd van mening geweest, dat in geval van sub-uitgave in het buitenland aan EMI Music Publishing en de door EMI Music Publishing gecontracteerde buitenlandse sub-uitgever samen nooit meer dan 50% van het totaal van de uitvoeringsrechten en de mechanische rechten dient toe te komen. Met andere woorden: indien ik componist en tekstdichter van een bepaald werk ben, dient aan mij in geval van sub-uitgave in het buitenland steeds tenminste 50% van het totaal toe te komen.
Dit op grond van het bepaalde in de uitgave-overeenkomsten, zoals ik die met (de rechtsvoorganger van) EMI Music Publishing heb gesloten. Ik verwijs in dit verband naar m.n. de artikelen 7 en 11 van de uitgave-overeenkomst, bijvoorbeeld in verband met het werk “One way wind”.
(…)
Het mag duidelijk zijn, dat (…) EMI Music Publishing tegenover mij is tekortgeschoten in de nakoming van deze verplichting. Voor de door mij geleden schade is EMI Music Publishing vanzelfsprekend aansprakelijk.”
3.8
Bij brief van 1 juni 2005 heeft [appellant], na dit bij eerdere brief te hebben aangekondigd, aan EMI het volgende meegedeeld:
“(…) worden hierbij dan ook alle uitgave-contracten tussen mij en EMI Publishing (Holland) B.V. met betrekking tot de titels, zoals vermeld in de bijlage bij deze brief, met onmiddellijke ingang ontbonden.
Voor het overige worden alle rechten door mij voorbehouden.”
3.9
Buma Stemra kent een ontbindingsprocedure, aangeduid als PALM/NMUV; als deze gevolgd wordt is Buma Stemra gebonden aan de gevolgen van de ontbinding, tenzij EMI binnen 3 maanden het oordeel van de rechter inroept. Als dat gebeurt dient het uitgeversaandeel geblokkeerd te worden totdat uitspraak is gedaan. Deze procedure is in dit geval gevolgd.
3.10
Na langdurige onderhandelingen tussen partijen, heeft de (voormalige) advocaat van [appellant] bij brief van 24 december 2008 aan EMI onder meer het volgende meegedeeld:
“Ten overvloede en voor zover vereist, worden de overeenkomsten tussen partijen in verband met de uitgave van zijn muziekwerken hierbij nogmaals buitengerechtelijk ontbonden en wel op alle hiervoor genoemde gronden. Deze brief dient door uw cliënte dan ook te worden aangemerkt als een buitengerechtelijke verklaring-2 in het kader van de PALM/NMUV-ontbindingsprocedure.”
3.11
Sinds 24 december 2008 is het uitgeversdeel van de auteursrechtgelden geblokkeerd door Buma/Stemra. Vanaf 1 januari 2009 heeft EMI het uitgeversdeel voor de werken van [appellant] niet meer ontvangen.
3.12
In eerste aanleg vorderden beide partijen verklaringen voor recht; [appellant] vorderde voorts betalingen. De rechtbank heeft de vorderingen van EMI afgewezen en die van [appellant] (grotendeels) toegewezen. Zij heeft daartoe, kort weergegeven, overwogen dat de uitleg van [appellant] van de tussen partijen gesloten overeenkomst(en) aan de hand van de Haviltex-uitleg juist is, dat EMI wanprestatie onder die overeenkomst(en) heeft gepleegd en dat [appellant] daarom tot ontbinding kon overgaan. De uitgave-overeenkomst ter zake van het werk is per 24 december 2008 rechtsgeldig (gedeeltelijk) ontbonden. Na gedeeltelijke honorering van het beroep op verjaring heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] recht heeft op 50% van de totale opbrengsten van het werk in het buitenland over de periode 7 maart 2000 tot en met 24 december 2008. De rechtbank heeft daarom, de berekening van [appellant] volgende, de subsidiaire vordering van [appellant] toegewezen tot een bedrag van € 397.545,32, met rente en kosten.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de uitleg van [appellant] de juiste is, op grond van het navolgende.
De tekst van de overeenkomst strookt het beste met de uitleg van [appellant]; de tekst van beide relevante artikelen biedt geen aanknopingspunt voor de gedachte dat partijen in hun onderlinge verhouding hebben willen aansluiten bij de repartitiereglementen. De tekst van artikel 7 biedt daarnaast geen aanknopingspunten voor de gedachte dat dit artikel beperkt zou zijn tot de inkomsten die de uitgever direct incasseert (dat wil zeggen zonder tussenkomst van een buitenlandse auteursrechtenorganisatie). De omstandigheid dat het tweede deel van art. 11 (terwijl de auteurs door ondertekening van deze overeenkomst toestemming verlenen bij verkoop naar het buitenland 50 pct. van het totaal van ieder der genoemde rechten ter beschikking te stellen van beide uitgevers tezamen) enigszins overlapt met art. 7 (Bij eventuele overdracht door de uitgevers van het auteursrecht van genoemd(e) werk(en) naar het buitenland, zullen de auteurs 50 pct. van de netto opbrengst ontvangen) maakt dat niet anders en strijdt ook niet met de uitleg van [appellant]. Die passage in art. 11 verbijzondert immers aan wie de 50% die niet naar de auteurs gaat toekomt en vormt in zoverre een zinvolle aanvulling. Dat in art.7 sprake is van “netto”-opbrengst biedt, anders dan EMI stelt, geen steun aan haar uitleg. De meest voor de hand liggende uitleg is immers, dat hier gedacht is aan aftrek van commissie, belasting of kosten, doch niet van een, in de overeenkomst niet nader uitgewerkte, zeer aanzienlijke afdracht ten gunste van, met name, de (buitenlandse) subuitgever.
3.14.4
De hiervoor besproken betekenis van de gekozen woorden, gelezen in de context van de gehele overeenkomst, is echter op zichzelf niet doorslaggevend. Het komt immers aan op hetgeen partijen over en weer in redelijkheid mochten begrijpen en verwachten dat de overeenkomst inhield (de Haviltex-maatstaf). Dat het hier gaat om een standaardcontract, zoals EMI onweersproken betoogt, doet daaraan niet af.
EMI verwijst in het kader van de partijbedoeling en -verwachting eerst naar de omstandigheid dat het repartitiereglement meebracht dat Stemra, ongeacht partij-afspraken met een andere inhoud, verdeelde conform de eigen verdelingsschaal. Dat staat tussen partijen als zodanig vast, maar baat haar niet. EMI laat na toe te lichten waarom dat van belang zou zijn bij de uitleg van de overeenkomst tussen haar en [appellant], die immers afwijkend mocht zijn.
EMI wijst in dit verband voorts op de algemeen aanvaarde uitleg in de branche, die zou overeenstemmen met de hare, en de algemeen gebruikelijke toepassing van deze bepalingen. Zij wijst daartoe op de verklaring van [X]. Daargelaten dat [X] enige tijd in een leidinggevende positie betrokken is geweest bij EMI, volstaat zijn verklaring niet als bewijs van een vast branchegebruik. Uit eerdere procedures (de door beide partijen aangehaalde Van Hemert- uitspraken) blijkt reeds dat, kennelijk, niet zonder meer sprake was van een algemeen aanvaarde uitleg. [appellant] heeft in dit verband aangevoerd dat [Y] (artiestennaam [Y]), die in dezelfde periode en hetzelfde genre actief was, van de buitenlandse opbrengsten van zijn werken wel 50% ontving; ook bij hem ging het, net als bij het onderhavige werk van [appellant], voornamelijk om via GEMA (de Duitse auteursrechtenorganisatie) ontvangen inkomsten uit Duitsland. Nu de betekenis van branchegebruiken voor de uitleg van een specifieke overeenkomst gelegen is in het vaste, algemeen geaccepteerde karakter daarvan, ontkracht dit -onweersproken- geval van een jarenlange andere uitleg en toepassing van eenzelfde overeenkomst door EMI de stelling van EMI omtrent het vaste branchegebruik. Vast staat immers dat EMI de uitgever met wie [Y] zijn overeenkomst had gesloten al in 1975 heeft overgenomen en dus sindsdien die overeenkomst jegens [Y] toepast en daarom met die andere uitleg bekend was althans moet geacht worden te zijn. Dat [Y] op enig moment geen lid meer van Buma Stemra was (omdat hij was overgestapt naar Suissa) doet daarbij niet ter zake, nu [appellant] onweersproken heeft gesteld dat het betreffende contract van [Y] is gesloten toen [Y] nog lid was van Buma Stemra, terwijl Buma Stemra [Y] ook, nog steeds, als binnenlandse auteur behandelt.
EMI wijst nog op de internationale algemene gebruiken.
Dat het gebruikelijk is, in de internationale verhoudingen, dat de vertaler volgens de repartitiereglementen een deel ontvangt ten koste van de oorspronkelijke auteur is door [appellant] niet betwist. De sublicentie die EMI als uitgever aan een buitenlandse uitgever verstrekt en de in dat kader gemaakte afspraken gaan [appellant] echter, naar hij terecht aanvoert, niet aan, hij is daarbij geen partij. Doordat [appellant] van de buitenlandse inkomsten niet 2/3 ontvangt, zoals van de binnenlandse, doch slechts 1/2, geeft dat EMI een zekere extra financiële ruimte. Hoe EMI daarmee omgaat is aan haar. Niet in te zien valt waarom die aspecten van invloed zouden moeten zijn op hetgeen [appellant] mocht begrijpen omtrent de reikwijdte van de afspraken in de uitgave-overeenkomst.
EMI heeft, wijzend op de Sunshower Music overeenkomst (3.3), aangevoerd, dat afspraken tussen haar en [appellant] die afweken van de repartitiereglementen met name daarin zouden zijn opgenomen en niet in de standaard uitgave-overeenkomst. De logica van deze redenering ontgaat het hof, ook als, zoals hiervoor reeds overwogen, wordt aangenomen dat de uitgave-overeenkomst materieel tussen [appellant] en EMI is gesloten. Ongetwijfeld was een regeling in de Sunshower Music overeenkomst op zich mogelijk geweest, maar juist de uitgave-overeenkomst gesloten met het oog op dit specifieke werk leent zich voor een dergelijke afspraak, veel meer dan de algemene Sunshower Music overeenkomst waarbij ook andere personen (de andere Cats) en werken betrokken waren. Dat de uitgave-overeenkomst een standaardtekst kende doet daaraan niet af, nu [appellant] die tekst redelijkerwijs kon begrijpen zoals hij heeft gedaan en wijziging of aanvulling dus niet nodig was.
Tenslotte heeft EMI nog gewezen op de praktische problemen waarvoor de uitvoering van de uitleg van [appellant] haar zou stellen. Wat daarvan zij, nu gesteld noch gebleken is dat die voor [appellant] kenbaar zijn geweest missen zij in dit verband belang.
3.14.5
Per saldo is het hof van oordeel dat [appellant] er in dit geval redelijkerwijs vanuit mocht gaan dat de uitleg op basis van de bewoordingen de juiste was en dat ook EMI dat zo begreep; daarom heeft de rechtbank terecht de uitleg van [appellant] als de juiste aangemerkt. De daartegen gerichte grieven falen.