arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 24 februari 2015
inzake
[appellant]
,
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J.P. van Rossem te Amsterdam,
tegen:
[geïntimeerde]
,
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.J. Meijer te Haarlem.
1 Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 15 maart 2012 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam, (hierna: de kantonrechter), van 21 oktober 2010 respectievelijk 15 december 2011, gewezen tussen hem als geopposeerde en [geïntimeerde] als opposante.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het door de kantonrechter in oppositie gewezen vonnis van 15 december 2011 zal vernietigen, en, opnieuw rechtdoende, naar uit de appeldagvaarding blijkt: uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] tot kwaad opposante zal verklaren zodat [appellant] het door de kantonrechter op 3 september 1998 gewezen verstekvonnis kan executeren met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd naar het hof begrijpt - tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.
[appellant] heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.
2 Beoordeling
3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
a. [appellant] heeft bij dagvaarding van 10 juli 1998 gevorderd dat [geïntimeerde] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van f 3.245,81 bruto ter zake van achterstallig loon over de maanden oktober 1997 tot en met juli 1998, te vermeerderen met vakantietoeslag, de wettelijke verhoging (50%) en wettelijke rente en voorts dat [geïntimeerde] op straffe van een dwangsom van f. 500,= per dag zal worden veroordeeld tot afgifte van een jaaropgaaf 1997 en loonstroken over de maanden oktober 1997 tot en met juli 1998, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten. Aan deze vordering heeft [appellant] ten grondslag gelegd dat hij tijdens genoemde periode bij gedaagde werkzaam is geweest in de functie van controller voor minimaal twee en een half uur per week en dat [geïntimeerde] over de genoemde periode zijn loon niet heeft uitbetaald.
b. Bij verstekvonnis van 3 september 1998 (hierna: het verstekvonnis) heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] toegewezen, zij het dat de wettelijke verhoging daarbij is gematigd tot 25% en de dwangsom is gemaximeerd tot f. 5.000,=.
c. Bij dagvaarding van 20 januari 2010 waarmee de thans aan de orde zijnde procedure is ingeleid, is [geïntimeerde] in verzet gekomen tegen het verstekvonnis. De kantonrechter heeft [appellant] bij tussenvonnis van 21 oktober 2010 (hierna: het tussenvonnis) opgedragen te bewijzen dat hij met [geïntimeerde] een arbeidsovereenkomst heeft gesloten en dat hij in opdracht van [geïntimeerde] in de periode oktober 1997 tot en met (het hof leest:) juli 1998 werkzaamheden heeft verricht. Nadat getuigen waren gehoord heeft de kantonrechter bij het eindvonnis van 15 december 2011 (hierna: het eindvonnis) het verstekvonnis vernietigd, de oorspronkelijke vorderingen van [appellant] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten.
3.2
De grieven van [appellant] richten zich niet alleen tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] niet is geslaagd in het hem opgedragen bewijs, maar ook tegen de bewijsverdeling. Volgens [appellant] is het niet redelijk dat hij met het leveren van bewijs is belast. Daartoe stelt hij dat hij heeft moeten ervaren dat door het verloop van tijd zijn dossier was vernietigd en dat dit met veel moeite slechts gebrekkig is gereconstrueerd. Verder blijkt volgens [appellant] uit de overgelegde verhaalsrapportage dat [geïntimeerde] in overwegende mate verantwoordelijk ervoor is dat hij er niet in slaagde het (verstek)vonnis te executeren en dat het überhaupt tot een verstekvonnis (het hof begrijpt: en tot een meer dan elf jaar na dat vonnis aangevangen verzetprocedure) is gekomen. Het valt [geïntimeerde] aan te rekenen dat hij meer dan tien jaar na de dagvaarding die tot het verstekvonnis heeft geleid nog moet procederen. Onder deze omstandigheden, aldus nog steeds [appellant] , is het niet redelijk meer hem nog een bewijsopdracht te geven met het risico van alle negatieve consequenties van door het lange tijdsverloop zoekgeraakte bewijsmiddelen en getuigen die inmiddels veel zijn vergeten.
3.3
Het hof oordeelt als volgt. Als [geïntimeerde] destijds op de hoogte is geraakt van het feit dat [appellant] haar in rechte had betrokken stond het haar vrij verstek te laten gaan. Uit de verhaalsrapportage valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet af te leiden dat [geïntimeerde] zich heeft gedragen op een wijze waardoor [appellant] in zijn bewijsmogelijk-heden is beknot. Zeker nu [appellant] - naar hij stelt - als controller voor [geïntimeerde] werkte had veeleer van hem mogen worden verwacht dat hij ervoor zorgde dat hij een door partijen ondertekende arbeidsovereenkomst ontving en loonstroken ontving en dat hij deze stukken bewaarde. Voor zover [appellant] zich erop heeft beroepen dat op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere bewijslastverdeling voortvloeit wordt dat beroep verworpen. De door [appellant] gestelde feiten en omstandigheden kunnen een door hem beoogde omkering van de bewijslast niet dragen. Het voorgaande voert tot de slotsom dat de kantonrechter met toepassing van de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) [appellant] terecht heeft belast met het bewijs van zijn stelling dat hij met [geïntimeerde] een arbeidsovereenkomst heeft gesloten en dat hij in opdracht van [geïntimeerde] in de periode oktober 1997 tot en met juli 1998 werkzaamheden heeft verricht. De hiertegen gerichte, overigens ongenummerde grief faalt.
3.4
[appellant] heeft in eerste aanleg een aantal getuigen doen horen. Thans in hoger beroep biedt hij aan verschillende personen, van wie een aantal in eerste aanleg niet als getuige was voorgebracht, (alsnog of nader) als getuige te doen horen. Het desbetreffende bewijsaanbod heeft betrekking op betwiste en niet reeds bewezen geoordeelde feiten die tot de beslissing van de zaak kunnen leiden en zal daarom worden gehonoreerd. [appellant] wenst als getuigen voor te brengen leden van de directie van Administratiekantoor Tersteeg Van Oudenallen te Uithoorn, [X] (boekhoudster van The Phone House) en [geïntimeerde] . Het hof zal [appellant] daartoe in de gelegenheid stellen op de wijze als in het dictum te melden. Ter gelegenheid van de getuigenverhoren zal [appellant] worden gevraagd uiteen te zetten hoe zijn vordering is samengesteld, omdat hij dienaangaande nog onvoldoende informatie heeft verstrekt.
3.5
In afwachting van de bewijslevering zal het hof iedere verdere beslissing ten aanzien van de grieven aanhouden.
4 Beslissing
Het hof:
bepaalt dat een getuigenverhoor zal plaatshebben ten overstaan van mr. S.F. Schütz, daartoe tot raadsheer-commissaris benoemd, in een van de zalen van het Paleis van Justitie aan het IJdok 20 te Amsterdam;
verwijst de zaak naar de rolzitting van dinsdag 14 april 2015 voor opgave van de advocaat van [appellant] van de verhinderdata aan weerszijden (ook die van de getuigen) in de periode april, mei en juni 2015;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.F. Schütz, W.H.F.M. Cortenraad en M.L.D. Akkaya en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2015.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: