3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daarbij het volgende overwogen:
“Geschil en beoordeling van het geschil
Ten aanzien van de ontvankelijkheid
4. In navolging van de Hoge Raad in de uitspraak van 14 juli 2000 (nr. 34 578, BNB 2000/284) oordeelt de rechtbank dat indien op de voet van het bepaalde in artikel 234, zevende lid, Gemeentewet voor de uitreiking van de naheffingsaanslag parkeerbelasting is volstaan met het aanbrengen van de aanslag op of aan het voertuig, moet worden aangenomen dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift aanvangt met ingang van de dag na die van de dagtekening van de aanslag. Indien niet vaststaat dat de aanslag op deze wijze is uitgereikt, vangt de termijn voor het instellen van bezwaar eerst aan op de dag na dagtekening van een duplicaat naheffingsaanslag. Nu eiseres gemotiveerd heeft gesteld dat zij eerst door toezending van het duplicaat bekend is geworden met de naheffingsaanslag parkeerbelasting, is de bezwaartermijn aangevangen op de dag na dagtekening van de aan eiseres verzonden duplicaataanslag. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Nu eiseres binnen de termijn van zes weken bezwaar heeft aangetekend, heeft verweerder het bezwaar terecht als tijdig en als ontvankelijk aangemerkt.
Ten aanzien van het materiële geschil
5. Eiseres heeft gesteld dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd, omdat de auto op de bewuste dag niet in Beverwijk, maar in [Z] was en dat zij vanwege haar gezondheidstoestand ook onmogelijk de afstand naar Beverwijk had kunnen rijden. Eiseres heeft een verklaring van haar zus overgelegd, waarin deze verklaart dat zij op 17 en 18 juni 2014 bij haar zus logeerde en dat de auto zich de hele dag onder de carport van eiseres in [Z] bevond.
6. Verweerder stelt dat hij geen reden heeft om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaring van de parkeercontroleur te twijfelen, temeer nu het kenteken handmatig is ingevoerd en deze overeenkomt met het merk en de kleur van de auto zoals die zijn opgenomen in de gegevens van de Rijksdienst wegverkeer, en dat eiseres als houder van het voertuig terecht is aangemerkt als belastingplichtige.
7. Niet in geschil is dat op grond van de Verordening Parkeerbelastingen 2014 voor het onderhavige parkeren aan het Meerplein te Beverwijk parkeerbelasting verschuldigd was. Verder is niet in geschil dat eiseres ten tijde van het parkeren als de houder van de auto kon worden aangemerkt. De parkeerbelasting wordt in beginsel geheven van degene die het voertuig heeft geparkeerd. Als de belasting niet is voldaan wordt op grond van artikel 225, vijfde lid, van de Gemeentewet de houder van het voertuig aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd. De enige mogelijke uitzonderingen zijn:
- als blijkt dat ten tijde van het parkeren een ander in het kentekenregister had moeten staan ingeschreven, in welk geval die ander wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd;
- indien een voor ten hoogste drie maanden aangegane huurovereenkomst wordt overgelegd waaruit blijkt wie ten tijde van het parkeren ingevolge deze overeenkomst de huurder van het voertuig was, in welk geval de huurder wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd;
- als aannemelijk wordt maakt dat ten tijde van het parkeren een ander tegen zijn wil van het voertuig gebruik heeft gemaakt en dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen.
De eerste twee in dit artikel genoemde twee uitzonderingen doen zich hier onbetwist niet voor. De laatstgenoemde uitzondering kan evenmin toepassing vinden, reeds omdat de zus van eiseres heeft verklaard dat eiseres en de auto op 18 juni 2014 de hele dag in [Z] waren.
8. Nu eiseres in het kentekenregister staat geregistreerd staat als houder van het kenteken wordt zij ingevolge artikel 225, vijfde lid, van de Gemeentewet aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd en heeft verweerder de naheffingsaanslag terecht aan eiseres opgelegd. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat - indien de verklaring van de zus van eiseres wordt gevolgd, hierop neerkomend dat de auto de bewuste dag niet in Beverwijk is geweest - hieraan de gevolgtrekking zou moeten worden verbonden dat een ander voertuig dan het hare op de bewuste dag en tijd en parkeerplek in Beverwijk heeft geparkeerd. Dat laatste evenwel is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk, gelet op het feit dat zowel het kenteken als het merk en de kleur van eiseres haar auto overeenkomen met de blijkens de gedingstukken door de parkeercontroleur bij het opleggen van de naheffingsaanslag waargenomen gegevens.
9. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”
7 Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. M.J. Leijdekker, voorzitter, F.J.P.M. Haas en W.E.M. van Nispen tot Sevenaer, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Hogendoorn, als griffier. De beslissing is op 26 januari 2016 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.