GERECHTSHOF AMSTERDAM
Kenmerken 12/00436 tot en met 12/00438
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerken AWB 08/5189 (IB 2002), 12/1615 (IB 1995) en 12/1616 (VB 1996) van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
[X]
, wonende te [Z] , belanghebbende
1 Ontstaan en loop van het geding
1.1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 31 december 2007 aan belanghebbende voor het jaar 1995 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van fl. 10.538 met een verhoging van fl. 707 zonder kwijtschelding.
1.1.2.
De inspecteur heeft met dagtekening 31 december 2007 aan belanghebbende voor het jaar 1996 een navorderingsaanslag vermogensbelasting (hierna: VB) opgelegd berekend naar een belastbaar vermogen van fl. 244.000, met een verhoging van fl. 357 zonder kwijtschelding.
1.1.3.
De inspecteur heeft met dagtekening 20 december 2007 aan belanghebbende voor het jaar 2002 een navorderingsaanslag IB opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.347 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.458. Gelijktijdig is een vergrijpboete van € 736 (100% van het nagevorderde bedrag) opgelegd.
1.1.4.
Hierna worden de bovenstaande navorderingsaanslagen verder ook aangeduid als de Navorderingsaanslagen.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar, gedagtekend 23 juni 2008, de Navorderingsaanslagen, de verhogingen en de boetebeschikking gehandhaafd.
1.3.
Bij uitspraak van 11 mei 2012 heeft de rechtbank als volgt beslist:
verklaart de beroepen gegrond;
vernietigt de uitspraken op bezwaar;
vernietigt de navorderingsaanslag IB/PVV 1995 (inclusief verhoging), de navorderingaanslag VB 1996 (inclusief verhoging) en de navorderingaanslag IB/PVV 2002;
vernietigt de boetebeschikking;
vernietigt de bij voornoemde navorderingaanslagen behorende heffingsrentebeschikkingen;
bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 818;
gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.
1.4.
De tegen deze uitspraak door de inspecteur ingestelde hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 13 juni 2012, en aangevuld bij brief ingekomen op 17 juli 2012. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Partijen zijn uitgenodigd voor een zitting op 18 september 2014. De inspecteur heeft bij brief van 8 augustus 2014 een verzoek om uitstel ingediend. Dit verzoek is door het Hof afgewezen.
1.6.
Op 5 september 2014 zijn van de inspecteur nadere stukken ontvangen. Een afschrift hiervan is aan belanghebbende verstrekt.
1.7.
Op 15 september 2014 is van belanghebbende een nader stuk ontvangen. Een afschrift hiervan is aan de inspecteur verstrekt.
1.8.
Het onderzoek ter zitting door de Tiende Enkelvoudige Belastingkamer heeft plaatsgevonden op 18 september 2014. Het Hof heeft het onderzoek geschorst en beslist dat het vooronderzoek zal worden hervat. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
1.9.
Na afloop van de zitting heeft het Hof bij brief van 18 september 2014
- -
belanghebbende in de gelegenheid gesteld te reageren op de pleitnota van de inspecteur, alsmede op de overige door het Hof in zijn brief aan de orde gestelde zaken;
- -
belanghebbende in kennis gesteld van zijn voorlopig oordeel dat de zaken naar de zogenaamde geheimhoudingskamer van het Hof moet worden verwezen indien belanghebbende bij zijn eerder ingenomen standpunten blijft.
Een afschrift van deze brief is aan de inspecteur verstrekt.
1.10.
Bij brief van 29 oktober 2014 heeft belanghebbende op de genoemde brief van het Hof gereageerd. Een afschrift hiervan is aan de inspecteur verstrekt.
1.11.
Bij brief van 1 december 2014 heeft de inspecteur in reactie op de brief van belanghebbende (opnieuw) verzocht “de zaak naar de geheimhoudingskamer te verwijzen”. Een afschrift hiervan is aan belanghebbende verstrekt.
1.12.
Het Hof heeft op 1 september 2015 in een tussenbeslissing de hoger beroepen naar de geheimhoudingskamer verwezen voor het antwoord op de vraag of de weigering van de inspecteur om de originele - dat wil zeggen de niet‑geschoonde of geanonimiseerde versie – van de zogenaamde rekeningstandenlijsten te overleggen, gerechtvaardigd is (8:29 lid 3 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.13.
De geheimhoudingskamer van het Hof heeft op 24 november 2015 in een tussenuitspraak beslist dat de evenvermelde weigering van de inspecteur slechts ten dele gerechtvaardigd is.
1.14.
Op 17 december 2015 is van belanghebbende een nader stuk ontvangen. Een afschrift hiervan is aan de inspecteur verstrekt.
1.15.
Op 11 april 2016 zijn van de inspecteur nadere stukken ontvangen. Een afschrift hiervan is aan belanghebbende verstrekt.
1.16.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2016. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
2.1.
Eiser is geboren op [geboortedatum] en is ongehuwd.
Overdracht van gegevens door de Belgische autoriteiten aan de Nederlandse autoriteiten
2.2.1.
Bij brief van 18 februari 2005 heeft de Belgische Bijzondere Belastinginspectie (hierna: BBI) in het kader van spontane uitwisseling van inlichtingen op grond van de EG-richtlijn van 19 december 1977 betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten op het gebied van de directe belastingen (77/799/EEG, hierna: de Richtlijn) gegevens verstrekt aan de FIOD ECD/Team Internationaal te Haarlem.
2.2.2.
De hiervoor bedoelde gegevens bestaan uit een nota (hierna: de Nota) en twaalf bijlagen, genummerd B.1, B.2, enzovoorts. Deze gegevens zijn verstrekt op grond van artikel 4 van de Richtlijn. In de Nota is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld (namen en plaatsen zijn door verweerder geanonimiseerd):
“IV VERSTREKTE INLICHTINGEN
De hierna volgende inlichtingen zijn gesteund op stukken die het Belgisch gerecht in beslag heeft genomen bij een huiszoeking bij een verdachte van andere misdrijven.
Het betreft gegevens van de Bank van Lanschot Bankiers Luxembourg.
De stukken, bestaande uit verscheidene lijsten op papier (bijlagen 1 tot en met 11) werden aangetroffen en in beslag genomen bij een huiszoeking in een garagebox te W(...) uitgevoerd in het kader van een onderzoek onder leiding van Onderzoeksrechter V(…). Deze garagebox werd op dat ogenblik gehuurd door de heer P(…) en door diens bende gebruikt als uitvalsbasis voor overvallen. Met een brief van 18 december 2001 heeft de procureur-generaal aan de belastingadministratie toelating verleend tot het nemen van inzage en afschrift van het dossier (bijlage 12).
Toelichting van de feiten zoals blijkt uit de verhoren.
De kopieën van de bankstukken werden door V(…) gekopieerd uit een de computerbestand van de heer M(…). M(…) had als helpdeskmedewerker bij de firma L(…) te W(…) de gegevens in bezit gekregen via zijn afdelingschef, de heer J(…). P(…) is een gewezen werknemer van de bank. L(…) is een toeleveringsbedrijf van kantoorbenodigdheden aan bedrijven. De originele bankgegevens stonden op “microtape” zoals V(…) het verwoordt. Door middel van een toestel van een Duitse zusterfirma van L (…) zijn de originele bankgegevens gelezen en op een diskette gezet en vervolgens afgedrukt. (…) Dergelijke tape [microtape] is leesbaar en omzetbaar met behulp van een computer. (…) Tenslotte heeft V(…) de afgedrukte lijsten gefotokopieerd -ten minste een gedeelte ervan- en deze kopieën bewaard in de gehuurde garagebox, waar zij door de politie werden aangetroffen.
Mogelijke motieven zoals blijkt uit de verhoren.
V(…) vermoedt dat M(…) en P(…) de bedoeling hadden de bank op te lichten door middel van deze stukken. V(…) verklaart dat M(…) hem en zijn dochter zou hebben bedreigd voor het geval “er iets uitkwam van deze stukken”. Het kopiëren en bewaren van de lijsten door V(…) evenals de beweerde bedreiging, kunnen ook wijzen op de intentie om de klanten van de bank aan de hand van de adreslijsten te lokaliseren met het oog op huisdiefstal.
Besluit
Dit alles betekent dat door de betrokkenen een hoge mate van geloofwaardigheid aan de stukken werd gehecht. Immers, de stukken zijn voor betrokkenen slechts nuttig onder een dubbele voorwaarde. Ten eerste moeten ze echt zijn in de zin van afkomstig van de bedrijfsadministratie van de bank. Ten tweede moeten ze accuraat zijn in de zin van overeenkomen met de werkelijkheid inzake enerzijds de namen en adressen van de rekeninghouders en anderzijds de rekeningstanden. Hieruit kan besloten worden dat de stukken zowel inzake herkomst als inhoud inderdaad een hoog gehalte aan waarachtigheid bevatten.
De stukken zijn door het Parket in beslag genomen ter gelegenheid van een huiszoeking, en bijgevolg op rechtmatige wijze verkregen. Vervolgens werd aan de administratie toelating van en inzage in en afschrift van de stukken verleend. Bijgevolg heeft de administratie de stukken verkregen op rechtmatige wijze. Bovendien betekent dit dat de oorsprong van de stukken ondubbelzinnig is.” (…)
2.3.
Verweerder heeft door hem geanonimiseerde stukken in het geding gebracht die bij die Nota waren gevoegd, waaronder door hem als (kopieën van) rekeningstandenlijsten aangeduide stukken. Op die door verweerder overgelegde stukken, door verweerder aangeduid als B1 en B2 zijn onder meer de volgende gegevens vermeld.
Lijst B1:
“Date: 09/05/96
RACINE * NAME *CCY* CURRENT ACCOUNTS * DEPOSITS *
0005132 [X] NLG 797.92 .00
BONDS * SHARES / OPTIONS * INV. FUNDS * TOTAL **
.00. 00 .00 56,47.50 57,245.42 P”
Lijst B2:
“Date: 11/28/96
RACINE * NAME *CCY* CURRENT ACCOUNTS * DEPOSITS *
0005132 [X] NLG 797.92 .00
BONDS * SHARES / OPTIONS * INV. FUNDS * TOTAL **
.00 .00 58,283.00 59,080.92 P”
2.2.
Nu tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat het Hof ook van die feiten uit. Het Hof voegt daar de volgende feiten aan toe.
2.3.
De geheimhoudingskamer van het Hof heeft op 24 november 2015 in een tussenuitspraak (hierna de Tussenuitspraak) als volgt beslist.
De geheimhoudingskamer van het Hof:
3.1.
bepaalt dat beperking van de kennisneming ten aanzien van de volgende gegevens in de onder 2.1 en 2.7 van de geheimhoudingsbeslissing van de rechtbank bedoelde stukken gerechtvaardigd is;
A. de namen, directe telefoonnummers, faxnummers en e-mailadressen van Belgische ambtenaren;
B. de naam van de betrokken Belgische ambtenaar (verificateur), zijn directe telefoonnummers, faxnummers en e-mailadressen;
C. de namen, adres- telefoon- en faxgegevens en rekeningnummers in het stuk B9;
D. de namen van personen en bedrijven/rechtspersonen anders dan van de bank Van Lanschot Bankiers in de stukken B3, B4, B5, B7, B8 en B10 en het kenmerk en de naam van de cliënt in B11;
F. fiscale nummers en gegevens van de belastingeenheden/-kantoren;
G. namen en telefoonnummers/e-mailgegevens van individuele belastingambtenaren;
H. het gehele stuk;
I. namen en telefoonnummers/e-mailgegevens van de Belgische ambtenaren;
3.2.
bepaalt dat beperking van de kennisneming van de rekeningstandenlijsten B1, B2 en B6 gerechtvaardigd is;
3.3.
wijst het verzoek om beperking van de kennisneming van andere delen van de onder 3.1 genoemde stukken af;
3.4.
verzoekt de inspecteur het Hof binnen één week na dagtekening van deze tussenuitspraak te informeren over het al dan niet nakomen van de onder 3.3 juncto 3.1 vermelde beslissing, in het geval van nakoming door gelijktijdige toezending aan het Hof van de aan belanghebbende toe te zenden stukken;
3.5.
stelt het procesdossier, nadat de inspecteur het Hof heeft geïnformeerd over het al dan niet nakomen van hetgeen hiervoor is vermeld, ter beschikking van de kamer die de hoofdzaak behandelt, met dien verstande dat de stukken die door de inspecteur niet-geanonimiseerd zijn verstrekt en waarop met inachtneming van deze uitspraak een beperkte kennisneming van toepassing is, in gesloten envelop tot het dossier behoren (zie onderdeel 1.8 van deze tussenuitspraak).
3.6.
verzoekt belanghebbende zich binnen vier weken na dagtekening van deze tussenuitspraak er over uit te laten of hij toestemming aan het Hof verleent als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid Awb, om op grondslag van de stukken uitspraak te doen voor zover de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd wordt geacht.
2.4.
Op de Tussenuitspraak heeft de inspecteur als volgt gereageerd:
“Ten aanzien van de beslissing van de geheimhoudingskamer deel ik u mede dat ik aan de beslissing hiervan tegemoet kom, met uitzondering van
Bijlage B: de Belgische aanbiedingsbrief bij de Nota
- de namen van de bij het Belgisch strafrechtelijk onderzoek betrokken personen c.q. verdachten;
- de gegevens die betrekking hebben op het strafrechtelijke onderzoek zoals plaatsnamen en bedrijfsgegevens;
De hoofdreden voor de geheimhouding van de gegevens in bijlage 8 is de geheimhouding van de privacy van de betrokken personen. Ik acht dit van groter belang dan het belang van belanghebbende bij de openbaarmaking van dit gegeven.
Bijlage D: de overige bij de Nota behorende bijlagen (B.3, B.4, B.5, 8.7, 8.8, B10, B.11 en 8.12)
- de cijfermatige informatie in de bijlagen 8.3, B.4, B7 en B.8.
Het betreft hier informatie over een derde. Mede gelet op het zaaks overstijgende karakter van vrijgave van deze gegevens zal ik op dit punt geen gevolg geven aan het oordeel van uw Hof.”
3 Geschil in hoger beroep
3.1.
In hoger beroep is in geschil of de Navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd.
3.2.
De inspecteur betoogt dat de Navorderingsaanslagen ten onrechte door de rechtbank zijn vernietigd. Belanghebbende betwist dat.
3.3.
Het geschil spitst zich toe op de volgende vragen:
-
Welke gevolgen dient het Hof te verbinden aan het door de inspecteur niet‑volledig nakomen van de Tussenuitspraak?
-
Zijn de rekeningstandenlijsten betrouwbaar en authentiek?
Indien het Hof die vraag positief beantwoordt:
-
Vermelden de (onder 2.3 van de rechtbankuitspraak bedoelde) rekeningstandenlijsten gegevens van een bankrekening waarvan belanghebbende de rechthebbende is ?
Indien het Hof die vraag positief beantwoordt:
-
Was belanghebbende ook rekeninghouder op 1 januari 2016 (de peildatum voor de VB 1996), alsmede in de jaren 1995 en 2002 (waar de onder 1.1.1 en 1.1.3 genoemde navorderingsaanslagen betrekking op hebben)?
Indien het Hof die vraag positief beantwoordt:
-
Heeft de inspecteur voldoende voortvarend gehandeld bij het opleggen van de Navorderingsaanslagen?
3.4.
De inspecteur heeft ter zitting van het Hof op 18 september 2014 verklaard zijn hoger beroep betreffende de boete(beschikkingen) in te trekken.
3.5.
In hoger beroep heeft belanghebbende (voor het eerst) vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke behandelingstermijn door de rechtbank en het Hof gevraagd. Belanghebbende heeft zijn vordering gesteld op € 4.000.
3.6.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.
4 Het oordeel van de rechtbank
4.1.
De rechtbank heeft het volgende overwogen:
4.1.
Verweerder heeft zich ter onderbouwing van zijn standpunt dat eiser in 1995 en 2002 tegoeden op rekeningen bij de bank aanhield, die hij niet heeft aangegeven, naar de kern uiteindelijk alleen gebaseerd op de vermelding van de naam “ [X] ” in de rekeningstandenlijsten, die (indirect) afkomstig zouden zijn uit de administratie van de bank, door verweerder aangeduid met B1 en B2, welke lijsten volgens verweerder betrekking zouden hebben op 5 september 1996 en 28 november 1996. Eiser heeft aangevoerd dat hij nooit een rekening bij de bank heeft aangehouden en de overtuigende kracht van de door verweerder ingebrachte (kopieën van) die rekeningstandenlijsten bestreden. De bewijslast dat eiser tegoeden bij de bank heeft aangehouden, die hij niet zou hebben aangegeven, rust op verweerder.
4.2.
De rechtbank heeft bij de beslissing van 18 juli 2011 geoordeeld dat verweerder aan eiser ter zitting de gelegenheid moet bieden de rekeningstandenlijsten B1, B2 en B6 kortstondig integraal in te zien opdat eiser in de gelegenheid is zich nader uit te laten over de overtuigende kracht van die (gestelde kopieën van) rekeningstandenlijsten als bewijsmiddel. Verweerder heeft onder meer geweigerd mee te werken aan dit onderdeel van de beslissing. Door die opstelling van verweerder is noch eiser, noch de rechtbank in de gelegenheid de overtuigende kracht van die bewijsmiddelen te beoordelen door daar integraal kennis van te nemen. Op grond van artikel 8:31 van de Awb kan de rechtbank, indien een partij niet voldoet aan de verplichting inlichtingen te geven of stukken over te leggen, daaruit de gevolgtrekkingen maken die haar geraden voorkomen. Verweerder is in dit geval gehouden de (kopieën van de) rekeningstandenlijsten over te leggen omdat dat op de zaak betrekking hebbende stukken zijn. Op die verplichting bestaat alleen een uitzondering als de rechtbank dat op de voet van artikel 8:29 Awb heeft bepaald. Verweerder heeft slechts gedeeltelijk gevolg gegeven aan de ter zake door de rechtbank gegeven beslissing.
4.3.
De rechtbank dient daarom in de eerste plaats te beoordelen welke consequentie moet worden verbonden aan de weigering van verweerder gevolg te geven aan de geheimhoudingsbeslissing van 18 juli 2011. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verweerder heeft als bewijsmiddel voor de identificatie van eiser zich geheel gebaseerd op de gegevens (de naam [X] ) op een tweetal pagina’s van de rekeningstandenlijsten. Afdrukken van deze pagina’s bevinden zich, in geanonimiseerde vorm, in het dossier (pagina 3 van lijst B1 en pagina 4 van lijst B2). De authenticiteit en de betrouwbaarheid van de rekeningstandenlijsten B1, B2 alsmede B6 en de daarop voorkomende gegevens is voor de beoordeling van de juistheid van de identificatie en de daarmee samenhangende navorderingsaanslagen derhalve cruciaal. Eiser heeft de authenticiteit van deze lijsten betwist en voorts, ook ter zitting nog, gesteld dat als gevolg van de weigering van verweerder de betrouwbaarheid van de informatie op de rekeningstandenlijsten door eiser niet verdergaand kan worden getoetst. Door de weigering van verweerder aan de beslissing van de rechtbank van 18 juli 2011 zijn medewerking te verlenen, wordt eiser de mogelijkheid onthouden zich een indruk te vormen over de authenticiteit en betrouwbaarheid van de rekeningstandenlijsten en zich hierover uit te laten. Door de opstelling van verweerder heeft ook de rechtbank geen kennis kunnen nemen van de integrale (kopieën van de) rekeningstandenlijsten.
4.4.
Verweerder heeft nog de suggestie gedaan om de geheimhoudingskamer van de rechtbank de authenticiteit en de betrouwbaarheid te laten toetsen op grond van een integrale versie van de rekeningstandenlijsten. De rechtbank gaat aan dit voorstel van verweerder voorbij, omdat op dit punt geen taak is weggelegd voor de geheimhoudingskamer. De essentie van de geheimhoudingsbeslissing is immers dat eiser ook zelf, uit het oogpunt van zijn recht op het voeren van een gefundeerde verdediging, zich moet kunnen uitlaten over de authenticiteit en de betrouwbaarheid van de lijsten. Bovendien heeft verweerder niet verzocht om de stukken ook geheim te mogen houden voor de leden van de meervoudige kamer die uiteindelijk over de zaak oordelen.
4.5.
Nu de authenticiteit en de betrouwbaarheid van de lijsten worden betwist, en verweerder aan eiser de mogelijkheid heeft ontnomen de authenticiteit en de betrouwbaarheid van de rekeningstandenlijsten te controleren, en daardoor de rechtbank ook niet in de gelegenheid is de authenticiteit en betrouwbaarheid nader te beoordelen, is de authenticiteit en de betrouwbaarheid van de lijsten niet komen vast te staan. Dit betekent dat niet van de juistheid van de daarop vermelde gegevens kan worden uitgegaan. De afdrukken van de rekeningstandenlijsten voor zover deze thans door verweerder aan eiser en de rechtbank zijn verstrekt en waarbij de naam “ [X] ” op twee pagina’s daarvan voorkomt, zijn derhalve in de onderhavige zaak voor verweerder niet bruikbaar ter onderbouwing van de in geding zijnde aanslagen. Dit oordeel brengt met zich mee dat, nu het bewijs dat eiser niet aangegeven tegoeden - en inkomsten daaruit - bij de bank aanhield in wezen uitsluitend op de twee betreffende pagina’s is gebaseerd en daarvoor geen ander bewijs is bijgebracht, verweerder het van hem te verlangen bewijs niet heeft geleverd en de navorderingsaanslagen moeten worden vernietigd.
4.6.
Vernietiging van de navorderingsaanslagen brengt mee dat ook de verhogingen, de daarop betrekking hebbende kwijtscheldingsbesluiten, de boetebeschikking en de beschikkingen inzake de heffingsrente niet in stand kunnen blijven.
4.7.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is het gelijk geheel aan de zijde van eiser. Een bespreking van alle overige standpunten van partijen kan dan ook achterwege blijven. De beroepen zullen gegrond worden verklaard.
6 Kosten
Het Hof acht termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten (zie 3.4).
Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 2.976 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand [4 proceshandelingen (verweerschrift in hoger beroep + verschijnen zitting Hof op 18 september 2014, 27 oktober 2015 en 19 april 2016) x € 496 (waarde per punt) x 1,5 (gewicht van de zaak) x 1 (samenhang)].
7 Beslissing
- -
vernietigt de uitspraak van de rechtbank, met uitzondering van de beslissing over de boeten, de proceskostenveroordeling en het griffierecht;
- -
verklaart in zoverre de beroepen ongegrond;
- -
veroordeelt de Staat, de Minister van veiligheid en Justitie, tot vergoeding van door belanghebbende geleden immateriële schade voor een bedrag van € 2.500; en
- -
veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.976.
De uitspraak is gedaan door mrs. P.F. Goes, voorzitter, M.J. Leijdekker en W.E.M. van Nispen tot Sevenaer, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier. De beslissing is op 26 mei 2016 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.