2.3.
Op grond van een op 28 september 2006 tussen [F] B.V. en de besloten vennootschap [G] B.V. gesloten koopovereenkomst is de onderneming door [F] B.V. verkocht aan [G] B.V. Hierbij is overeengekomen dat [F] B.V. het pand aan [G] B.V. zal verhuren en dat [G] B.V. de onderneming zal overnemen voor een prijs van € 500.000 onder de opschortende voorwaarde van medewerking van de gemeente [Z] . De koopovereenkomst bepaalt – voor zover hier van belang – het volgende:
“KOMEN OVEREEN ALS VOLGT:
Koper koopt van verkoper, onder de opschortende voorwaarde dat de gemeente [Z] haar medewerking zal verlenen dan wel een voorlopige toestemming zal verlenen aan de exploitatie van de onderneming door koper te drijven in het kader van de Bibob-wetgeving, de gehele onderneming van verkoper waaronder begrepen onder andere de inventaris, goodwill, handelsnaam, voorraad en alle overige rechten welke aan de onderneming verbonden zijn voor een bedrag van € 500.000,-. De inhoud en omvang van het gekochte is partijen bekend zodat zij daarvan geen nadere omschrijving wensen.
De verkochte onderneming omvat:
a. de inventaris en inrichting, nader gespecificeerd en omschreven in inventarislijst aangehecht en deel uitmakende van deze overeenkomst
b. voorraden
c. de handelsnaam
d. goodwill
e. de bedoelde goederen, schulden en rechtsverhoudingen zijn aan partijen volledig bekend. Zij verlangen daarvan geen nadere specificatie en zien derhalve af van het opmaken van inventarisatielijsten casu quo lijsten van crediteuren en/of debiteuren.
(…)
1. De verkoop vindt plaats naar de toestand per 1 oktober 2006, althans per datum overdracht zoals bedoeld in artikel 12 van deze overeenkomst. Het risico van de onderneming berust vanaf dat moment bij koper. Vanaf deze datum zijn alle baten en lasten voor zijn rekening, onverminderd de aansprakelijkheid van verkoper jegens deze schu1deiser. Wanneer verkoper ter zake van de in de overdracht begrepen schulden door een schuldeiser wordt aangesproken zal koper hem vrijwaren.
(…)
De onderhavige overdracht van activiteiten en activa en passiva is een ‘overdracht van een onderneming’ als bedoeld in artikel 7:662 en verder BW (…)
(…)
De overdracht van de onderneming dan wel de zelfstandige bestanddelen van de onderneming zal plaatsvinden per 1 oktober 2006 dan wel zoveel later als nodig is in verband met het verkrijgen van voorlopige toestemming van de Gemeente [Z] op welk tijdstip ook het risico van de onderneming overgaat op koper. Verkoper verbind zich voorzover nodig alle handelingen te verrichten welke nodig mochten blijken te zijn om de onderneming, dan wel de zelfstandige bestanddelen daarvan deeluitmakende, aan koper over te dragen welke in redelijkheid van haar verwacht mogen worden.”
2.6.
[G] B.V. heeft op 7 november 2006 bij het stadsdeel [XXX] van de gemeente [Z] vergunningen aangevraagd voor exploitatie in het pand van een café en een sexinrichting ( [F] ) alsmede een Drank- en Horecavergunning. Op 30 mei 2007 zijn deze vergunningen voorwaardelijk verleend. In de brief van de gemeente van 30 mei 2007 is – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
“Naar aanleiding van de aanvraag van [G] BV is op 21 februari 2007 het voornemen van de Burgemeester en het Dagelijks Bestuur van het stadsdeel om de vergunningen te weigeren, kenbaar gemaakt. Het voornemen was gebaseerd op het zakelijk samenwerkingsverband, zoals geformuleerd in artikel 3 Wet Bibob, tussen [G] BV en de verhuurders, heren [B] en [A] .
Door dit zakelijk samenwerkingsverband zou het gevaar kunnen bestaan dat de vergunningen, die ten behoeve van het horecabedrijf [F] worden verleend, gebruikt worden om met drugshandel verdiende gelden via uw onderneming in het legale circuit worden gebracht.
Op 16 april 2007 heeft uw gemachtigde, de heer mr. [naam gemachtigde] , een zienswijze ingediend. Tevens heeft de [G] BV per brief van 27 april 2007 een reactie gegeven op het voornemen.
De beoordeling van de ingediende zienswijzen heeft er toe geleid dat de Burgemeester en het Dagelijks Bestuur bereid zijn om, onder voorwaarden, exploitatievergunningen en een Drank- en Horecavergunning te verlenen aan [G] BV.
Tijdens het overleg op 8 mei 2007 met de heer [naam medewerker stadsdeel] , mevrouw [naam medewerker stadsdeel] en mevrouw [naam medewerker stadsdeel] is vanuit het stadsdeel aangegeven welke twijfels er zijn bij het verlenen van de benodigde vergunningen.
Een deel van de vermoedens en risico’s zoals in het voornemen geformuleerd, is met de zienswijze weggenomen.
Desondanks zijn een aantal vermoedens en risico’s zijn in stand gebleven.
Het gaat hierbij om het volgende:
1. De bestaande belastende informatie ten aanzien van de heren [A] en [B] blijft van invloed op de mate van risico en gevaar van misbruik van de vergunningen;
2. De verwachte omzet door de aanvrager. Gezien de twijfels of het aantal bezoekers (75.000) reëel is, wordt eveneens getwijfeld aan de omzetcijfers;
3. De financiering van de overnamesom ad € 500.000 moet aan de hand van bankafschriften inzichtelijk worden gemaakt. Indien dat niet het geval is blijft de financiering een risicofactor.
Per brief van 23 mei 2007 heeft de heer [naam gemachtigde] aangegeven dat de [G] BV overeenstemming heeft bereikt met de verhuurders om de betaling van de koopsom te splitsen. In verband met de door de gemeente voorgestelde evaluatie na één jaar, is er een aanvullende overeenkomst opgesteld. Volgens deze overeenkomst zal [G] BV voor 1 juni 2007 € 250.000 overmaken aan de Stichting Beheer Derdengelden [naam stichting] . Het restant, € 250.000, zal betaald worden nadat er na de ‘proefperiode’ van één jaar zal worden overgegaan tot vergunningverlening in de gebruikelijke vorm.
Tijdens het overleg op 23 mei jl. met de heer [naam] en de heer [naam] heeft de heer [naam medewerker stadsdeel] reeds aangegeven dat er vanuit het stadsdeel geen bezwaar bestaat tegen deze aanvullende overeenkomst.
Gezien de hierboven genoemde aandachtspunten is het bestuursorgaan tot de conclusie gekomen dat er nog wel vermoedens en risico’s zijn die er toe leiden dat er sprake is van een mindere mate van gevaar van misbruik van de vergunningen.
Op grond van artikel 3, zevende lid Wet Bibob, kan het bestuursorgaan voorschriften verbinden aan de vergunning indien er sprake is van een mindere mate van gevaar.
Deze voorschriften dienen gericht te zijn op het wegnemen of beperken van gevaar. In dit geval is er geen ‘mindere mate van gevaar advies’ verkregen van Bureau Bibob. Het bestuursorgaan is op basis van de eerdere adviezen (…) van Bureau Bibob, de aanvullende reactie van Bureau Bibob over het begrip zakelijk samenwerkingsverband, eigen aanvullend onderzoek en de zienswijze tot de vaststelling van de hierboven genoemde (huidige) risico’s gekomen.
Teneinde de risico’s van misbruik van de vergunning zoveel mogelijk te beperken wordt de exploitatievergunning voor de duur van één jaar verleend onder de volgende voorwaarden:
• binnen twee maanden na het verlenen van de vergunning dient [G] BV aan de hand van bankafschriften aan te tonen dat de financieringen, zoals ingediend bij de aanvraag, daadwerkelijk op de rekening van de aanvrager zijn gestort;
• tevens dient binnen twee maanden na verlenen van de vergunning aan de hand van een betalingsbewijs getoond worden dat de betaling van koopsom heeft plaatsgevonden zoals is overeengekomen in de aanvullende overeenkomst van 24 mei 2007. De aanbetaling en het restant van de koopsom dienen per bank te worden overgemaakt;
• de maandelijkse huursommen dienen per bank te worden betaald aan de heren [A] en [B] . Deze bankafschriften dienen aan het eind van de looptijd van de vergunning te worden getoond;
• alle relevante wijzigingen die te maken hebben met de financiering, huurovereenkomst en wijze van bedrijfsvoering die van invloed kunnen zijn op de vergunning, dienen per ommegaande kenbaar gemaakt te worden aan het stadsdeel;
• aan het eind van de looptijd van de vergunning dient er een in het kader van een controleopdracht afgegeven goedkeurende accountantsverklaring te worden ingeleverd bij het stadsdeel;
• op verzoek van het stadsdeel zal [G] BV periodiek de videobanden/dvd’s aan het stadsdeel overdragen uitsluitend en alleen ten behoeve van het beoordelen of de bezoekersaantallen overeenkomen met de prognose. Na beoordeling door het stadsdeel worden de videobanden/dvd’s weer overgedragen aan [G] BV. In de periode dat het stadsdeel in bezit is van de banden worden deze bewaard in een kluis bij het stadsdeel;
• voorafgaand aan het eind van de looptijd van de vergunning, zal er door [G] BV tijdig een verlenging worden aangevraagd. Daarbij zullen opnieuw de (bibob)vragenlijst en de daarbij behorende bescheiden worden ingeleverd. Indien uit de aanvraag blijkt dat er op dat moment geen relevante wijzigingen hebben plaatsgevonden en er geen reden is om aan te nemen dat er toch sprake is van een zakelijk samenwerkingsverband zoals hiervoor omschreven, zal de vergunning verleend kunnen worden met de gebruikelijke looptijd van drie jaar. Bij het bepalen of er sprake is van een zakelijk samenwerkingsverband zal niet uitsluitend worden toegezien op de hoogte van de huurprijs. De vergunning zal vervolgens zonder beperkende voorschriften verleend kunnen worden, tenzij uit de evaluatie blijkt dat er omstandigheden zijn die daartoe aanleiding geven.
Bovenstaande voorwaarden zijn tevens opgenomen in de exploitatievergunning voor het horecabedrijf en de exploitatievergunning voor de seksinrichting.”
2.9.
Een op 29 november 2012 door de heer [A] , eiseres en verweerder gesloten vaststellingsovereenkomst vermeldt – voor zover hier van belang – het volgende (voor Partij A moet worden gelezen ‘de heer [A] en eiseres’, voor Partij B moet worden gelezen ‘verweerder’):
“Naast de in 2.3 bedoelde geschillen waarvoor in deze vaststellingsovereenkomst een regeling is getroffen, is er tevens een ander lopend geschil dat verband houdt met het pand [straatnaam en nummer] en de paaldansclub [F] die daarin is gevestigd. Dit geschil betreft de vraag of en in hoeverre in de door [G] B.V. betaalde huurbedragen voor het pand [straatnaam en nummer] ad € 650.000 per jaar (uitgestelde) betalingen voor goodwill zijn begrepen. Partijen komen overeen dit geschil als volgt te beperken:
- Aan de fiscale eenheid [X] B.V. is een aanslag vennootschapsbelasting 2007 opgelegd waarin het aangegeven belastbaar bedrag is verhoogd met de contante waarde van de (uitgestelde) goodwillbetalingen. Die contante waarde is door Partij B berekend op € 4.576.935 [de rechtbank begrijpt dat dit € 4.146.784 moet zijn]. De vraag of en in hoeverre deze goodwillcorrectie terecht is zal na de bezwaarprocedure eventueel worden voorgelegd aan de belastingrechter;
- Voor het geval door de belastingrechter wordt geoordeeld dat sprake is van goodwillbetalingen, maar dat deze op grond van goedkoopmansgebruik pas zijn belast op het moment van ontvangst, zal Partij B ter behoud van rechten voor de jaren 2011 tot en met 2017 de belastbare bedragen van [X] B.V. verhogen met € 650.000 minus de zakelijke huur, die wordt gesteld op de huur die in 2008 voor het laatst door Partij A en zijn mede-eigenaar in box 1 is aangegeven onder de terbeschikkingstellingsregeling, verhoogd met de jaarlijkse wettelijke huurindexatie;
- Indien en voor zover de door Partij B gestelde goodwillbetalingen in de jaren vanaf 2011 direct door [G] BV. aan Partij A worden betaald, dan wel deze goodwillbetalingen anderszins aan Partij A ten goede komen, zal door Partij B terzake bij Partij A tot maximaal 50% van de goodwill, waartoe Partij A op grond van zijn aandelenbelang van 50% in [X] BV. middellijk gerechtigd is, reguliere inkomsten uit aanmerkelijk belang in aanmerking worden genomen, zulks in afwijking van de aangiften.
- Partij A (voor zich in privé en namens [X] B.V., van welke vennootschap Partij A directeur-grootaandeelhouder is) en Partij B komen overeen dat de huurbedragen voor het pand aan de [straatnaam en nummer] , zoals Partij A die in de aangiften inkomstenbelasting over de jaren tot en met 2008 onder de terbeschikkingstellingsregeling heeft aangegeven, en tevens de waarde van dit pand zoals die in de aangifte inkomstenbelasting 2008 van Partij A is aangegeven ter zake van de beëindiging van de terbeschikkingstellingsregeling, als zakelijk zijn aan te merken. Partij A noch [X] B.V. noch Partij B zal zich in wat voor procedure dan ook er op beroepen dat de voor de jaren tot en met 2008 aangegeven huurbedragen en de waarde die is aangegeven in de aangifte inkomstenbelasting 2008 ter zake van het pand [straatnaam en nummer] te laag zijn en/of dat de terbeschikkingstellingsregeling ter zake van dit pand in een ander jaar van 2008 is geëindigd.”
Nu partijen tegen de feitenvaststelling van de rechtbank geen bezwaren hebben aangevoerd, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Daaraan voegt het Hof nog de volgende feiten toe.