2 Feiten
2.1.
Het Hof vindt aanleiding de feiten zelfstandig vast te stellen.
2.2.
Belanghebbende houdt zich bezig met het adviseren van ondernemingen en instellingen op het gebied van reclameactiviteiten. [X] is enig aandeelhouder in belanghebbende en tevens enig directeur van belanghebbende.
2.3.
In de loop der jaren heeft belanghebbende zich ontwikkeld van een traditioneel reclamebureau naar een (sport)marketing communicatiebedrijf. Vanaf het jaar 2008 zijn de activiteiten van belanghebbende hoofdzakelijk gericht op de [sport] en dan met name op het vlak van het (team)management en [...] . Voor deze werkzaamheden verbleef [X] in de onderhavige jaren veel in het buitenland.
2.4.
Op 3 mei 2013 is door de inspecteur een boekenonderzoek bij belanghebbende ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften LH met betrekking tot de regeling privégebruik auto over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2012. De bevindingen van dit boekenonderzoek zijn neergelegd in een controlerapport van 23 januari 2014 (hierna: het controlerapport). In het controlerapport is, onder meer, het volgende opgenomen:
“3.1. Regeling voor privé gebruik auto
3.1.
De werkgever heeft verklaard dat hij de in onderstaande spreadsheet opgenomen auto’s aan haar werknemers ter beschikking stelt.
No kenteken merk/type van tot cat.prijs berijder
1. [kenteken 1.] Porsche (…) 24-10-2001 2-7-2008 €105.536 [X]
2 [kenteken 2.] Land Rover 2-7-2008 22-9-2012 € 110.479 [X]
3 [kenteken 3.] Smart 30-1-2008 8-2-2013 € 12,061 diverse
3.2
Beoordeling juistheid fiscale verwerking personenauto
De werkgever heeft het volgende verklaard:
Aan werknemer [X] is de Porsche en de Landrover ter beschikking gesteld. Voor deze beide auto’s wordt een rittenregistratie gevoerd. Deze auto’s maken weinig kilometers, aangezien de heer [X] vaak in het buitenland verblijft.
De Smart is aan diverse werknemers ter beschikking gesteld. Het betrof meer een boodschappenauto. Een enkele keer is er ook door werknemers van andere op het bedrijventerrein gevestigde ondernemingen gebruik van gemaakt. Dit betreft dan de periode tot juli 2009. Daarna vond verhuizing naar het [plaats] plaats. Ook deze auto heeft weinig kilometers op de teller. Benzinebonnen zijn niet op de zaak geboekt, wel enkele reparaties.
Kenteken [kenteken 3.]
Voor deze auto is geen rittenregistratie gevoerd.
Om aan te tonen dat een auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé doeleinden wordt gebruikt dient een rittenregistratie te worden gevoerd of dit met ander bewijs aan te tonen.
Hierin is de werkgever niet geslaagd.
Daarom ben ik van mening dat de bijtelling van het per jaar geldende percentage van de catalogusprijs ten onrechte achterwege is gelaten.”
2.5.
Naar aanleiding van de constateringen tijdens het boekenonderzoek aangaande de Smart (zoals genoemd in 3.1. van het controlerapport) heeft de inspecteur de naheffingsaanslag en boetebeschikking aan belanghebbende opgelegd. Het te betalen bedrag aan loonheffing is op het aanslagbiljet als volgt gespecificeerd:
- 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012; € 1.746
- 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011; € 2.180
- 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010; € 2.180
- 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009; € 2.180.
4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het volgende overwogen:
“1. Artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964, tekst 2008, (hierna: de Wet LB 1964) bepaalt onder andere het volgende:
“1. Indien ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking is gesteld, wordt het voordeel op kalenderjaarbasis gesteld op ten minste 25% van de waarde van de auto, (…)
2. Indien uit een rittenadministratie of anderszins blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt, wordt het voordeel gesteld op nihil.(…)
5. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld waaraan een rittenregistratie moet voldoen. Tevens kunnen regels worden gesteld over het anderszins laten blijken dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt. (…)
3. Het voordeel wordt in aanmerking genomen voorzover het uitgaat boven de vergoeding die de werknemer voor het gebruik voor privé-doeleinden is verschuldigd. (…)
4. Indien de werknemer een verklaring van de inspecteur overlegt waarin is vastgelegd dat de werknemer aan de inspecteur heeft meegedeeld dat de hem ter beschikking gestelde auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt (verklaring geen privé-gebruik), laat de inhoudingsplichtige inhouding van belasting over het in het eerste lid bedoelde voordeel achterwege. (…).
5. De werknemer kan een verzoek om een verklaring geen privé-gebruik auto bij de inspecteur indienen. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.
6. De inspecteur kan de verklaring geen privé-gebruik auto, al dan niet op verzoek van de werknemer, bij voor bezwaar vatbare beschikking intrekken, waarbij de intrekking voor zover nodig terugwerkende kracht kan hebben (…). (…)
7. Indien de verklaring geen privé-gebruik wordt ingetrokken of indien de werknemer niet doet blijken dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden is gebruikt, wordt de verschuldigde belasting (…) nageheven van de werknemer. (…)”
2. De staatssecretaris van Financiën heeft in de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 (hierna: de Uitvoeringsregeling) van zijn in artikel 13bis, vierde lid, van de Wet LB 1964 bedoelde bevoegdheid gebruikgemaakt. Artikel 21c, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling, tekst 2008, bepaalt, voor zover hier van belang:
“De rittenregistratie als bedoeld in artikel 13bis, tweede lid, van de wet bevat ten minste de volgende gegevens: a. merk, type en kenteken van de auto; b. periode van terbeschikkingstelling van de auto; c. per rit: 1°. datum; 2°. beginstand en eindstand van de kilometerteller; 3°. beginadres en eindadres; 4°. de gereden route indien deze afwijkt van de meest gebruikelijke; 5°. het karakter van de rit.”
3. Op eiseres rust de last om aan te tonen dat in de onderhavige jaren de auto voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. De wetgever heeft gekozen voor een zware vorm van bewijslast voor degene die wil voorkomen dat hij een bijtelling krijgt wegens privégebruik. Het enkel aannemelijk maken dat er 500 of minder privé kilometers gereden zijn is daartoe niet voldoende; de wetgever verlangt dat dit blijkt.
4. Eiseres heeft geen rittenregistratie overgelegd en ook niet op andere wijze doen blijken dat met de auto minder dan 500 kilometer privé is gereden. De bijtelling wegens privégebruik auto is derhalve terecht toegepast.
5. Verweerder heeft op grond van artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, in samenhang met paragraaf 25 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (BBBB 1998) vergrijpboetes opgelegd van 25% wegens opzet.
Thans neemt verweerder het standpunt in dat sprake is van grove schuld.
De rechtbank acht verweerder geslaagd in de op hem rustende last te bewijzen dat sprake is van grove schuld. Naar vaste jurisprudentie dient onder grove schuld te worden verstaan een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid en omvat het begrip grove schuld mede grove onachtzaamheid.
Eiseres had er als inhoudingsplichtige bedacht op moeten zijn dat er in artikel 13bis van de Wet LB 1964 zware eisen worden gesteld aan het achterwege blijven van loonheffing over het voordeel van een ter beschikking gestelde auto. Desondanks heeft zij nagelaten middels een rittenregistratie of anderszins controleerbaar bij te houden hoeveel privé-kilometers er met de Smart zijn gereden, met tot gevolg dat haar administratie hiervoor niet als bewijs kan dienen en er te weinig belasting is betaald. Eiseres kan derhalve grove onachtzaamheid worden verweten. Verweerder heeft eiseres terecht ter zake van het privégebruik van de auto vergrijpboetes opgelegd.
De rechtbank acht de opgelegde boetes van 25%, gelet op alle feiten en omstandigheden, passend en geboden.
6. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.”
6 Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. M.J. Leijdekker, voorzitter, F.J.P.M. Haas en W.E.M van Nispen tot Sevenaer, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Jansen als griffier. De beslissing is op 12 juli 2016 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.