Gelet op het hiervoor overwogene rijst de vraag of het instellen van de rechtsmiddelen tegen de aanslag als zaakwaarneming kan worden gekwalificeerd. In artikel 6:198 BW is bepaald dat ‘zaakwaarneming’ is ‘het zich willens en wetens en op redelijke grond inlaten met de behartiging van eens anders belang, zonder de bevoegdheid daartoe aan een rechtshandeling of een elders in de wet geregelde rechtsverhouding te ontlenen’.
De omstandigheid dat het instellen van de rechtsmiddelen betrekking heeft op (de bepaling van de omvang van) een nalatenschap staat daar niet aan in de weg, net zo min als de omstandigheid dat [X] – naast de twee overige erven – ook een eigen belang heeft bij het instellen van de rechtsmiddelen.
De omstandigheid van mogelijk een exclusieve bevoegdheid van [E] om de erven te vertegenwoordigen (analoog aan artikel 4:145 BW) staat evenmin aan de zaakwaarneming door [X] in de weg, nu partijen hieromtrent niets hebben gesteld en het Hof niet (zonder meer) gehouden is van die eventualiteit uit te gaan. Voorts neemt het Hof bij het kwalificeren van [X] als zaakwaarnemer in aanmerking dat [E] (woonachtig en) werkzaam is in Spanje , hij de nalatenschap van erflater als Spaans ingezetene heeft behandeld en – zoals [X] onweersproken heeft gesteld – zijn werkzaamheden in 2012 heeft beëindigd, hij [X] niet dan wel in (zeer) beperkte mate over de
afwikkeling van de nalatenschap heeft geïnformeerd en dat hij zich niet met de (mogelijke) Nederlandse fiscale verplichtingen die op de nalatenschap rusten heeft bezig gehouden.
De omstandigheid dat de nalatenschap – naar mag worden aangenomen – kan zijn gebaat bij het door [X] ingestelde beroep en hoger beroep en daarvan vermoedelijk geen nadeel zal ondervinden, beschouwt het Hof als een ‘redelijke grond’ in de zin van artikel 6:198 BW. Het Hof concludeert op grond van het hiervoor overwogene dat [X] (hierna: belanghebbende) als zaakwaarnemer bevoegdelijk beroep en hoger beroep heeft ingesteld.
De woonplaats van erflater
4.2.1. Omtrent de woonplaats van [Y] heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“11. Binnenlands belastingplichtige is degene die in Nederland woont (artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001)). Waar iemand woont en waar een lichaam is gevestigd, wordt naar de omstandigheden beoordeeld (artikel 4, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). Een natuurlijk persoon heeft zijn woonplaats in Nederland, indien hij een duurzame betrekking van persoonlijke aard met Nederland heeft. Bepalend daarbij is of uit omstandigheden blijkt dat de banden van de belastingplichtige met Nederland voldoende sterk zijn om te kunnen aannemen dat hij hier te lande het duurzame middelpunt van zijn persoonlijke levensbelangen heeft.
12. Verweerder, die erflater als binnenlands belastingplichtig aanmerkt, dient feiten en omstandigheden te stellen en, bij betwisting, aannemelijk te maken op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat erflater in Nederland woonde. Verweerder heeft hiervoor gewezen op: de inschrijving van erflater in de basisregistratie personen vanaf 13 augustus 2010, de door erflater afgesloten zorgverzekering in Nederland, duurzame huisvesting in Nederland, en de omstandigheden dat de inkomsten van erflater uitsluitend afkomstig waren uit Nederland, dat het merendeel van de gelden was ondergebracht bij Nederlandse banken en dat over het jaar 2010 een migratie-aangiftebiljet is ingediend waarin melding is gemaakt van verblijf in Spanje tot en met 6 augustus 2010.
13. Eiser heeft het navolgende aangedragen: erflater en zijn echtgenote hebben nimmer willen remigreren naar Nederland, erflater heeft zich weliswaar (verplicht) ingeschreven in Nederland maar heeft zich nooit uitgeschreven in Spanje , erflater en zijn echtgenote onderhielden in Spanje nagenoeg alle sociale contacten, naast de zorgverzekering in Nederland had erflater ook een ziektekostenverzekering in Spanje , erflater kreeg automatisch een huisarts in Nederland toegewezen maar beschikte in Spanje ook nog over een huisarts, het adres in Spanje wordt veelvuldig gebruikt voor het verzenden van post door diverse Nederlandse instanties, de urn van de echtgenote van erflater is naar de woning in Spanje gebracht en in 2011 is in Spanje gezocht naar een instelling waar erflater kon verblijven.
14. Tussen partijen is niet in geschil dat erflater de intentie had om terug te keren naar Spanje . Echter, de wil om terug te keren naar, in dit geval, Spanje kan voor de woonplaatsbepaling van belang zijn, maar vormt op zichzelf niet een afdoende omstandigheid (vgl. Hoge Raad 18 juni 1952, B.9247). De wil heeft alleen betekenis voor zover deze uit de waarneembare feiten blijkt of daaruit kan worden afgeleid.
15. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat de fiscale woonplaats van erflater in 2011 in Nederland lag, nu erflater geruime tijd in Nederland verbleef. Erflater heeft, behoudens een korte terugkeer naar Spanje , vanaf augustus 2010 tot en met zijn overlijden in Nederland verbleven. Erflater en zijn echtgenote hadden een huurovereenkomst gesloten voor een woning van één jaar, met een optie tot verlening, bij het [adres] in [woonplaats A] . Daar woonden zij zelfstandig met beschikbaarheid van zorg, hetgeen noodzakelijk was in verband met de gezondheidssituatie van erflater. Het was geenszins mogelijk voor erflater om zelfstandig te wonen zonder de beschikbaarheid van zorg in de nabijheid. Het was niet mogelijk gebleken om in Spanje een soortgelijke woonruimte te bemachtigen, hetgeen ertoe leidde dat erflater geruime tijd in Nederland verbleef. Het feit dat erflater het voornemen had om naar Spanje terug te keren zodra dit mogelijk zou zijn, is niet onverenigbaar met het oordeel van de rechtbank omdat, om aan te nemen dat iemand in Nederland woont, het geenszins noodzakelijk is dat het verblijf in Nederland een permanent karakter heeft (vgl. Hoge Raad 24 februari 1954, nr. 11656, BNB 1954/112). Aan het oordeel van de rechtbank doet evenmin af dat erflater voorafgaand aan zijn komst naar Nederland sinds 1989 met zijn echtgenote in Spanje verbleef, nu dat verblijf onvoldoende zegt over de woonplaatsbepaling ten tijde van het overlijden.
16. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft verweerder erflater terecht als binnenlands belastingplichtige aangemerkt. Dit brengt mee dat erflater in Nederland in de heffing wordt betrokken naar zijn wereldinkomen. Eiser heeft de rechtbank verzocht om, indien geoordeeld zou worden dat de woonplaats ten tijde van het overlijden van erflater in Nederland gelegen was, rekening te houden met een verrekening ter voorkoming van dubbele belastingheffing gelet op het Verdrag tussen Spanje en Nederland. De rechtbank oordeelt dat, onder verwijzing naar de brief van verweerder van 25 juni 2014, welke deel uitmaakt van op de zaak betrekking hebbende stukken, verweerder reeds rekening heeft gehouden met voorkoming dubbele belastingheffing.”