Bij uitleg van het artikel 10 komt het aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Hierbij is het volgende van belang.
De adviseur van [appellanten] heeft in een e-mail van 2 juni 2015 aan onder meer [geïntimeerde sub 1] en zijn (horeca-)makelaar in een bijlage opmerkingen geplaatst bij de door de makelaar opgestelde concept koopovereenkomst. Ten aanzien van artikel 10 schrijft de adviseur van [appellanten] : “De straal dient geen 5 maar 10 km vanaf het vestigingsadres te zijn. Ook de direct omliggende dorpen dienen gedekt te zijn door het non-concur-rentiebeding.” Ter zitting van het hof hebben [geïntimeerden] verklaard dat deze wijziging door hun makelaar vervolgens in de definitieve versie van de koopovereenkomst is overgenomen en dat hierover niet meer is onderhandeld tussen partijen. [geïntimeerden] betwisten niet dat met “straal” bedoeld is de hemelsbrede afstand tussen de beide ondernemingen, zoals [appellanten] stellen.
[appellanten] hebben, gelet op een en ander, mogen verwachten dat artikel 10 verbiedt dat [geïntimeerden] een lunchroom vestigen binnen 10 kilometer hemelsbreed vanaf hun onderneming aan de [adres 2] . De verwijzing in het hiervoor vermelde citaat naar “de direct omliggende dorpen” kan in redelijkheid niet anders gelezen worden dan als een verklaring waarom [appellanten] het concurrentiebeding wensen uit te breiden van 5 kilometer, zoals in het concept is vermeld, naar 10 kilometer. Met andere woorden: door [appellanten] worden dorpen die in de straal van 10 kilometer lagen als direct omliggende dorpen beschouwd. Het feit dat [geïntimeerden] in het Niedorper Weekblad, waarvan niet is weersproken dat dat niet wordt verspreid in [plaats 2] maar wel in [ plaats 1] , heeft geadverteerd met de opening van zijn nieuwe onderneming (“Wij nodigen iedereen uit op ons OPENINGSFEEST”) bevestigt dat [plaats 2] ook door [geïntimeerden] gezien wordt als een direct omliggend dorp van [ plaats 1] met potentiële klanten in [ plaats 1] voor hun nieuwe onderneming. [geïntimeerden] hebben in eerste aanleg nog opgeworpen dat het “logisch (is) om deze afstand te meten over de weg en niet hemelsbreed.” Deze logica, wat daar verder ook van zij, is echter niet van (doorslaggevend) belang, nu de verklaringen en gedragingen van partijen en de daaruit voortvloeiende verwachtingen ten aanzien van de overeenkomst beslissend zijn.
Het hof acht dan ook zeer waarschijnlijk dat de bodemrechter aldus zal oordelen, nu volgens [geïntimeerden] geen onderhandelingen over artikel 10 meer zijn gevoerd na de e-mail van 2 juni 2015 en zij ook geen andere feiten en omstandigheden hebben aangevoerd, zoals gedragingen van partijen na het sluiten van de overeenkomst, die, indien bewezen bij betwisting, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.