4.1.
De rechtbank heeft het volgende overwogen:
“Beoordeling van het geschil
8. Verweerder heeft in overeenstemming met artikel 9.6, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 op het verzoek van eiser om ambtshalve vermindering bij voor bezwaar vatbare beschikking beslist. Eiser heeft ter zitting te kennen gegeven dat hij heeft bedoeld alleen beroep in te stellen tegen deze beslissing. Verweerder heeft hierop desgevraagd te kennen gegeven in te stemmen met rechtstreeks beroep. Gelet op het bepaalde in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het beroep van eiser dus ontvankelijk.
9. Vaststaat dat eiser in februari 2011 is uitgenodigd tot het doen van aangifte inkomstenbelasting 2010 en dat eiser in juni 2011 een herinnering is gezonden met als reactiedatum 13 juli 2011. Gesteld noch gebleken is dat eiser het aangiftebiljet en de herinnering niet heeft ontvangen.
10. Tussen partijen is niet in geschil dat de aangiftetermijn op 13 juli 2011 afliep en dat eiser niet binnen die termijn aangifte heeft gedaan. Daarmee staat vast dat eiser de vereiste aangifte als bedoeld in artikel 27e, eerste lid, van de AWR niet heeft gedaan. Dit leidt tot omkering en verzwaring van de bewijslast (Hoge Raad 9 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2988). De aangiften die na het ambtshalve opleggen van de aanslag zijn ontvangen kunnen niet als de vereiste aangifte worden aangemerkt (HR 2 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ9676).
11. Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank het beroep ongegrond verklaart, tenzij eiser doet blijken, dat wil zeggen overtuigend aantoont, dat en in hoeverre de beslissing van verweerder onjuist is. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat hij niet over jaarcijfers beschikt, maar dat het bedrag van € 30.000 als resultaat uit overige werkzaamheden dat verweerder in aanmerking heeft genomen te hoog is. Eiser heeft zijn standpunt niet nader toegelicht en evenmin stukken overgelegd die daaraan steun bieden, zodat eiser niet in de op hem rustende bewijslast is geslaagd. Verweerder mag de aanslag 2010 echter niet naar willekeur opleggen dan wel handhaven. Dat betekent dat verweerder een redelijke schatting dient te maken (HR 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184). Verweerder heeft toegelicht dat hij het resultaat uit overige werkzaamheden heeft bepaald aan de hand van de gegevens die eiser heeft verstrekt in het kader van zijn omzetbelastingverplichtingen over het jaar 2010. Eiser heeft de juistheid van deze gegevens niet ter discussie gesteld. De rechtbank is van oordeel dat de schatting van verweerder aan de hand van deze gegevens als redelijk moet worden gekwalificeerd. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.”