4.1.
De rechtbank heeft het volgende overwogen:
“4. De rechtbank stelt voorop dat op eiseres, die aftrek claimt, de bewijslast rust aannemelijk te maken dat en in hoeverre zij uitgaven wegens ziekte heeft gedaan en/of giften heeft gedaan. Anders dan eiseres kennelijk meent, geldt dit voor alle belastingplichtigen in Nederland en niet alleen voor eiseres.
5. Eiseres is naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd in de op haar rustende bewijslast. De rechtbank overweegt daartoe dat eiseres heeft nagelaten – ook na daartoe meerdere malen door verweerder in de gelegenheid te zijn gesteld – de in haar aangiften over de jaren 2011 en 2012 opgevoerde zorgkosten van in totaal € 2.290 (2011) en € 2.644 (2012) nader te specificeren, laat staan concreet te onderbouwen met stukken, zoals (kopieën van) dokters- en/of dieetverklaringen, ziektekostennota’s, declaratieoverzichten van de zorgverzekeraar en/of bankafschriften. Hetzelfde heeft te gelden voor de opgevoerde aftrek ter zake van giften van in totaal € 755 (2011) en € 805 (2012). Ook hier ontbreekt enig begin van bewijs.
6. Eiseres heeft ter zitting gesteld dat bewijsstukken dienaangaande reeds met de ingediende aangiften zijn ingeleverd. Eiseres heeft haar stelling evenwel, tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerder, niet aannemelijk gemaakt. Gelijk verweerder heeft gesteld en de rechtbank aannemelijk acht, zijn de aangiften namelijk digitaal en dus zonder papieren bijlagen verzonden. Eiseres heeft voorts gesteld dat zij bewijsstukken heeft overhandigd aan [Y] die haar aangiften heeft ingevuld en dat deze bewijsstukken zich ten kantore van [Y] in de dossiers bevinden. Deze stelling kan eiseres evenwel niet baten, reeds omdat zij (en niet [Y] ) verantwoordelijk is en blijft voor haar eigen belastingaangelegenheden. In de gegeven omstandigheden ligt het op de weg van eiseres de bij [Y] aanwezige bewijsstukken op te halen.
7. Eiseres heeft aldus in 2011 en 2012 noch recht op aftrek ter zake van uitgaven voor specifieke zorgkosten noch recht op aftrek ter zake van giften. Deze uitkomst laat overigens onverlet dat eiseres op de voet van artikel 9.6 van de Wet IB 2001 nog steeds een verzoek kan doen tot ambtshalve vermindering van de aanslagen ib/pvv voor 2011 en 2012. Ook dan ligt het op eiseres’ weg de kosten nader te specificeren en te onderbouwen.
8. Verweerder heeft de aan eiseres voor het jaar 2011 op de voet van artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen opgelegde verzuimboete van € 226 bij beschikking van 16 december 2014 – dus hangende deze beroepsprocedures – ambtshalve verminderd tot € 49, overeenkomstig het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst. Eiseres heeft de (nader) vastgestelde boete niet bestreden. Nu uit de dossierstukken blijkt dat eiseres te laat, althans niet binnen de haar gestelde termijn aangifte heeft gedaan, is de boete terecht opgelegd. Van omstandigheden die aanleiding geven de boete (verder) te matigen dan wel te vernietigen is niet gebleken. De rechtbank acht de boete passend en geboden.
9. Gelet op de vermindering van de verzuimboete, is het beroep dat is geregistreerd onder zaaknummer HAA 14/4754 gegrond. Het beroep dat is geregistreerd onder zaaknummer HAA 14/5293 is ongegrond.
10. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling omdat proceskosten gesteld noch gebleken zijn.”