Bij het berekenen van de draagkracht van de man gaat het hof uit van de volgende gegevens.
De man, geboren in 1974, vormt met zijn huidige echtgenote en hun dochter [B] (hierna: [kind b] ), geboren [in] 2013, een gezin.
Hij is gedurende 32 uren per week werkzaam bij [restaurant] . Blijkens de jaaropgaaf 2014 bedroeg zijn belastbaar loon in dat jaar € 18.893,-. De man is voorts werkzaam als zelfstandig marktkoopman.
Partijen verschillen van mening over zijn inkomsten daaruit. Ter zitting in hoger beroep heeft de man gesteld dat hij één á twee dagen per week op de markt in [woonplaats] staat. In het licht van deze stelling acht het hof, evenals de vrouw, onaannemelijk dat de man - zoals hij zelf stelt - thans gemiddeld € 80,- á € 100,- per maand verdient met zijn werkzaamheden op de markt, zelfs indien het hof met de man ervan zou uitgaan dat hij in de winter niet op de markt staat. Het hof acht het niet aannemelijk dat de man bij een dergelijk gering inkomen deze werkzaamheden zou continueren.
Gelet op het voorgaande, en in aanmerking genomen dat de vrouw foto’s in het geding heeft gebracht waaruit blijkt dat de man zowel op 18 april 2016 als op 21 april 2016 werkzaam is geweest op de markt, acht het hof het redelijk om bij de bepaling van het netto besteedbaar inkomen van de man rekening te houden met een verdiencapaciteit van € 300,- bruto per maand uit nevenverdiensten op de markt. Het hof houdt voorts rekening met de MKB-winstvrijstelling waar de man recht op heeft. De man komt niet in aanmerking voor de zelfstandigenaftrek, omdat hij niet aan het zogeheten urencriterium voldoet. Daarnaast wordt rekening gehouden met het inkomen dat de man bij [restaurant] verdient. Voorts houdt het hof rekening met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Hieruit volgt een netto besteedbaar inkomen van € 1.548,- per maand.