3.1
[appellant] heeft van MCA betaling gevorderd van een bedrag aan brutoloon van € 6.980,82 alsmede een bedrag van € 879,71 aan buitengerechtelijke incassokosten. Hij stelt daartoe kort samengevat dat hij volgens artikel 25 van de ABU Uitzendkrachten CAO (hierna ook de ABU-CAO) aanspraak kan maken op de daarin vermelde toeslagen en dat MCA deze niet aan hem heeft betaald. MCA heeft dat laatste erkend, doch stelt dat op de overeenkomst tussen partijen niet de ABU-CAO van toepassing is, maar de NBBU-CAO én de CAO voor het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf (hierna: CAO Schoonmaak voor zover het betreft de daarin opgenomen overige vergoedingen en toeslagen.
3.4
Het hof overweegt als volgt. In de ABU-CAO 2012-2017 is met betrekking tot de werkingssfeer het navolgende bepaald.
Artikel 2
Werkingssfeer
1. De cao is van toepassing op de uitzendovereenkomsten tussen uitzendkrachten en een uitzendonderneming, indien en voor zover de omvang van de uitzendloonsom ten minste 50% van het totale premieplichtig loon op jaarbasis van die uitzendonderneming bedraagt, behoudens dispensatie op grond van artikel 4 van de cao.
2. De cao is niet van toepassing op de werkgever die als lid is toegelaten bij de Nederlandse Bond van Bemiddelings- en Uitzendondernemingen (NBBU). Een overzicht van deze leden is te vinden op de website van de NBBU.
3. De cao is niet van toepassing op de uitzendonderneming, die valt onder de werkingssfeeromschrijving van een andere bedrijfstak-cao, tenzij die uitzendonderneming voldoet aan de in lid 4 genoemde cumulatieve vereisten.
4. De cao blijft van toepassing, niettegenstaande het bepaalde in lid 3, op de uitzendonderneming die voldoet aan de volgende cumulatieve vereisten:
a. de bedrijfsactiviteiten van de uitzendonderneming bestaan uitsluitend uit het ter beschikking stellen van arbeidskrachten als bedoeld in artikel 7:690 BW, én
b. de arbeidskrachten (uitzendkrachten) van die werkgever zijn voor ten minste 25% van de loonsom, of althans van het in de desbetreffende cao gehanteerde relevante kwantitatieve criterium (zoals arbeidsuren), betrokken bij werkzaamheden uitgeoefend in enige andere tak van bedrijf dan in de werkingssfeer van die andere cao omschreven, én
c. de werkgever zendt voor ten minste 15% van het totale premieplichtig loon op jaarbasis uit op basis van uitzendovereenkomsten met uitzendbeding als bedoeld in artikel 7:691 lid 2 BW, zoals nader gedefinieerd in Bijlage 1, behorend bij artikel 5.1 van de Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Financiën van 2 december 2005, Directie Sociale Verzekeringen, Nr. SV/F&W/05/96420, ter uitvoering van de Wet financiering sociale verzekeringen (Regeling Wfsv), gepubliceerd in de Staatscourant nummer 242 van 13 december
2005. Met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit geldt dat de uitzendonderneming aan dit criterium heeft voldaan indien en voor zover dit door de uitvoeringsinstelling is vastgesteld, én
d. de uitzendonderneming is geen onderdeel van een concern dat rechtstreeks of door algemeenverbindendverklaring gebonden is aan de desbetreffende andere cao, én
e. de uitzendonderneming is geen paritair afgesproken arbeidspool.
Bij besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 12 september 2013 is onder meer vorenstaande bepaling van de ABU-CAO algemeen verbindend verklaard tot 17 september 2015.
3.5
MCA drijft een onderneming die zich uitsluitend bezighoudt met het uitzenden van haar werknemers naar andere bedrijven en in die zin valt zij in beginsel onder de werkingssfeer van de ABU-CAO, een en ander als is bepaald in het hiervoor geciteerde artikel 2 lid 1 van die cao. Weliswaar is in de overeenkomst met [appellant] bedongen dat op die overeenkomst de NBBU-CAO van toepassing is, maar die afspraak kan in beginsel niet afdoen aan de effecten van de algemeen verbindendverklaring van de ABU-CAO, tenzij zich de uitzondering als hiervoor bedoeld in artikel 2 lid 2 dan wel lid 3 van de ABU-CAO voordoet. Vaststaat dat MCA geen lid is van NBBU, terwijl voorts de werkzaamheden van MCA niet vallen onder de werkingssfeer van die laatste cao. Daarin is immers onder artikel 1 van de destijds geldende cao het volgende bepaald:
WERKINGSSFEER
1. Deze collectieve arbeidsovereenkomst (cao) geldt voor werkgevers die werkzaam zijn in het midden- en kleinbedrijf van de bemiddelings- en uitzendbranche en als lid zijn aangesloten bij de Nederlandse Bond van Bemiddelings- en Uitzendondernemingen (NBBU).
2. De leden voldoen daarbij aan de door de NBBU gestelde toelatingseisen c.q. criteria voor het verkrijgen c.q. behouden van het lidmaatschap. Een overzicht hiervan ligt ter inzage ten kantore van de NBBU.
Aldus doet zich geen van de in artikel 2 van de ABU-CAO genoemde uitzonderingen voor, zodat die cao op de onderhavige uitzendovereenkomst van toepassing is.
3.6
MCA heeft nog betoogd dat op de uitzendovereenkomst tussen partijen voor wat betreft de overige vergoedingen en de toeslagen de CAO Schoonmaak van toepassing is, maar ook deze stelling snijdt geen hout. In de overeenkomst is slechts overeengekomen dat die overige vergoedingen en toeslagen zullen worden verloond conform de CAO Schoonmaak, maar dat maakt nog niet dat de desbetreffende cao op de uitzendovereenkomst als zodanig van toepassing is. Ook hier heeft te gelden dat de betrokken partijafspraak opzij wordt gezet door de werking van de algemeen verbindendverklaring van de ABU-CAO. Voor zover MCA een beroep doet op artikel 5 van de voor de betrokken periode relevante CAO Schoonmaak (geldend van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2016), waarin is bepaald “de werkgever moet zich ervan verzekeren dat deze CAO ook wordt nageleefd ten aanzien van uitzendkrachten die bij hem te werk zijn gesteld”, merkt het hof op dat de hier geformuleerde norm zich richt tot werkgevers in de schoonmaakbranche en niet tot uitzendbureaus, zoals onder meer MCA. MCA kan daaraan dan ook geen argument ontlenen om aan de werking van de algemeen verbindend verklaarde ABU-CAO te ontkomen.