Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. Het is de uitdrukkelijke voorkeur van de moeder dat de zoon de taken van bewindvoerder en mentor uitvoert. De moeder heeft reeds in haar levenstestament van 27 augustus 2015 opgenomen dat zij wenst dat de zoon de financiële taken indien nodig uitvoert. De moeder heeft haar voorkeur tot benoeming van de zoon tot bewindvoerder en mentor in hoger beroep gehandhaafd en ter zitting toegelicht. Het hof volgt de dochter niet in haar stelling dat de moeder niet bekwaam zou zijn om haar voorkeur voor de te benoemen bewindvoerder en mentor uit te spreken. Uit het medisch rapport van Dr. R. Visser van 3 november 2015 blijkt dat de moeder geen tekenen van dementie vertoont, compos mentis is en dat er geen sprake is van een evidente cognitieve stoornis. Uit de schriftelijke medische verklaring van drs. J. M. Timmermans, arts Maatschappij en Gezondheid, van 30 januari 2017 blijkt dat de moeder op grond van zijn onderzoeksbevindingen als volledig wilsbekwaam wordt aangemerkt. Het hof heeft voorts ter zitting kunnen vaststellen dat de moeder de aan haar gestelde vragen adequaat heeft beantwoord en haar voorkeur helder heeft toegelicht. Het hof heeft dan ook geen reden te twijfelen aan de mogelijkheden van de moeder haar wil kenbaar te maken.
Voorts ligt ter beoordeling voor of sprake is van gegronde redenen die zich tegen de benoeming van de zoon tot bewindvoerder en mentor verzetten. De bezwaren van de dochter zien met name op de verstoorde familieverhoudingen en in het bijzonder op de verstoorde verhouding tussen haar en haar moeder. Duidelijk is dat de dochter wantrouwen koestert jegens haar broer in dit verband en de oorzaak van de verstoorde familieverhoudingen bij hem legt.
Het hof acht hetgeen door de dochter is aangevoerd onvoldoende grond om af te wijken van de uitdrukkelijke voorkeur van de moeder. Het valt te betreuren dat de (vroeger hechte) verhouding tussen de moeder en de dochter is verslechterd in de afgelopen jaren. De moeder is op dit moment echter zeer duidelijk in haar standpunt dat zij de dochter bepaalde zaken kwalijk neemt. Niet te verwachten is dat een professionele bewindvoerder en mentor hier verandering in zal kunnen brengen. Het hof neemt hierbij ook in overweging dat contactherstel tussen de dochter en de moeder in beginsel niet tot het takenpakket van een bewindvoerder en mentor behoort. Meer aangewezen in dit verband is een traject voor betrokkenen om de onderlinge familieverhoudingen te verbeteren, bijvoorbeeld mediation, zoals ter zitting in hoger beroep ook door het hof aan de familieleden is voorgehouden.
Het hof stelt voorts vast dat niet is gebleken dat de zoon thans het contact tussen de moeder en de dochter in de weg staat. De zoon heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat, conform eerder gemaakte afspraken met [de zorginstelling] in [woonplaats b] waar de moeder verblijft, het de dochter vrijstaat de moeder te bezoeken als de moeder hiermee instemt.
Nu verder geen gronden zijn gesteld of gebleken die maken dat de zoon ongeschikt zou zijn om tot bewindvoerder en mentor benoemd te worden, zal het hof het verzoek van de dochter in hoger beroep afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen. Dit betekent dat het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de moeder geen bespreking behoeft.