4.1.
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard – kort gezegd – omdat belanghebbende geen recht toekomt op aftrek van premies vrijwillige bijdrage Algemene nabestaandenwet (hierna: Anw) ten bedrage van € 8.457, en omdat bij het vaststellen van de aanslag – anders dan belanghebbende heeft gesteld – terecht geen voordeel uit sparen en beleggen in aanmerking is genomen. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
“(…)
9. Anders dan eiser meent is er per saldo geen vermogen in aanmerking genomen als belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. Niet in geschil is dat de schulden welke tot de heffingsgrondslag van box 3 kunnen worden gerekend hoger zijn dan de bezittingen van eiser, zodat, te meer wanneer het heffingsvrije vermogen van eiser en zijn echtgenote in aanmerking worden genomen, in het onderhavige jaar het voordeel uit sparen en beleggen nihil bedraagt.
10. De aanslag is gecorrigeerd op de door eiser aangegeven aftrek van de vrijwillige betaalde premies Anw. Eiser dient aannemelijk te maken dat hij dergelijke premiebetalingen in 2011 heeft gedaan.
11. Op grond van artikel 3.124, eerste lid, aanhef en onder d van de Wet IB 2001 komen als aftrekbare uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking op de belastingplichtige drukkende vrijwillige bijdragen ingevolge artikel 66a, derde lid, van de Anw. Voor de volledige wettekst van laatstgenoemd wetsartikel verwijst de rechtbank naar het verweerschrift. Dit wetsartikel is van toepassing - voor zover hier van belang – op personen wiens echtgenoot overlijdt binnen drie jaar na inwerkingtreding van de Anw en die is geboren op of na 1 januari 1950 en voor 1 juli 1956. Voorts dient bij de Sociale verzekeringsbank (SVB) een aanvraag te worden ingediend om als nabestaande te worden aangemerkt en dient de hoogte van de verschuldigde bijdrage te worden vastgesteld. In artikel 70, eerste lid Wet financiering sociale verzekeringen is bepaald dat de premies in rekening worden gebracht en geïnd door de SVB op de wijze en het tijdstip aangegeven door de SVB.
12. De rechtbank stelt vast dat – naar niet in geschil is – de echtgenote van eiser niet is overleden en dat eiser niet is geboren voor 1 juli 1956. Bovendien is niet komen vast te staan dat in dit kader aan eiser premies in rekening zijn gebracht of zijn geïnd door de Sociale Verzekeringsbank. Uit het feit dat de hoogte van de door eiser afgetrokken vrijwillige Anw-premie gelijk is aan de waarde van de onder 2 genoemde kapitaalverzekering, leidt de rechtbank af dat eiser hiermee beoogt de door hem betaalde premies op deze verzekering ten laste van zijn inkomen te brengen. Deze premies zijn voldaan aan de [Bank] en niet aan de SVB. De afgetrokken premies kunnen gelet op dit een en ander geen betrekking hebben op bijdragen ingevolge artikel 66a, derde lid, van de Anw en komen daarom niet voor aftrek als premies vrijwillige bijdrage Anw in aanmerking op de voet van artikel 3.124 lid 1, aanhef en onder d, Wet IB 2001. Nu eiser verder niets heeft aangevoerd op grond waarvan anderszins tot aftrek van premies als aftrekbare uitgaven voor inkomensvoorzieningen kan worden geconcludeerd, heeft verweerder de aanslag op dit punt terecht gecorrigeerd. (…)”
4.2.1.
Belanghebbende herhaalt in hoger beroep – zo begrijpt het Hof – diens stelling dat de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag de schuld aan [Bank] ten bedrage van € 25.700 als vermogen in aanmerking heeft genomen.
4.2.2.
Deze stelling faalt ook in hoger beroep. Het Hof verenigt zich dienaangaande met het in rechtsoverweging 9 van de uitspraak van de rechtbank gegeven oordeel alsmede met de gronden waarop het berust. Met de rechtbank constateert het Hof dat de inspecteur het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen bij het vaststellen van de aanslag – blijkens de op het desbetreffende aanslagbiljet vermelde gegevens – op nihil heeft gesteld, zodat de stelling van belanghebbende in zoverre feitelijke grondslag mist.
4.3.
Het Hof verenigt zich tevens met het oordeel van de rechtbank dat belanghebbende geen recht toekomt op aftrek van premies vrijwillige bijdrage Anw alsmede met de gronden waarop het berust. Hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd, werpt op dit punt geen nieuw of ander licht op de zaak.
4.4.
De klachten – ter zitting bij het Hof – van belanghebbende over het betekenen van een dwangbevel alsmede over het in rekening brengen van aanmaningskosten die verband houden met de in geding zijnde aanslag, vallen buiten het bestek van deze procedure.