4.1.
De rechtbank heeft het volgende overwogen:
“Beoordeling van het geschil
5. Ingevolge artikel 9.6, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB 2001) in samenhang gelezen met artikel 45aa van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001, vermindert de inspecteur een onjuiste belastingaanslag ambtshalve zodra hem is gebleken dat de belastingaanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Dit houdt in dat de belastingplichtige moet doen blijken - dat wil zeggen overtuigend aantonen - dat de belastingaanslag op een te hoog bedrag is vastgesteld.
6. Eiser stelt dat (Schadevergoedingen) niet als vermogen moeten worden gezien, aangezien deze bedragen specifiek bedoeld zijn ter dekking van geleden en nog te lijden schade. Door de oplopende kosten voor met name gehandicapte mensen in Nederland en verlaging van bijvoorbeeld toeslagen resteert er onvoldoende geld van de schadevergoedingen om de schade te kunnen dekken.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de Wet IB 2001 geen ruimte biedt om het deel van het banksaldo dat betrekking heeft op ontvangen bedragen aan (S)chadevergoedingen buiten de grondslag van het inkomen uit sparen en beleggen te houden en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
7. In hoofdstuk 5 van de Wet IB 2001 wordt de heffingsgrondslag bij sparen en beleggen (“box 3”) geregeld. Op grond van artikel 5.3, tweede lid aanhef, en onderdeel e, van de Wet IB 2001 behoren banktegoeden tot de grondslag voor die heffing. In de afdelingen 5.2 en 5.3 van de Wet IB 2001 zijn de vrijstellingen van de heffing van box 3 geregeld. Voor zover het banktegoed ontvangen bedragen aan (S)chadevergoedingen als de onderhavige behelst, is niet voorzien in een vrijstelling. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder terecht het gehele banksaldo per 1 januari 2013 van in totaal € 93.350 tot de heffingsgrondslag van box 3 heeft gerekend. Hetgeen eiser in de stukken en ter zitting heeft aangevoerd, maakt dit niet anders.
8. Voor zover eiser zich erop beroept dat de wettelijke bepalingen onredelijk zijn voor zover (Schadevergoedingen) niet zijn uitgezonderd van de heffingsgrondslag van box 3, geldt dat het de rechter niet is toegestaan de innerlijke redelijkheid en billijkheid van de wet te beoordelen.
9. Voor zover eiser een beroep doet op toepassing van de hardheidsclausule, verklaart de rechtbank zich onbevoegd. Deze bevoegdheid is ingevolge artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen voorbehouden aan de Minister van Financiën.
10. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”