zaak- en rekestnummer rechtbank Amsterdam : C/13/609225 / HA RK 16-225
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 30 mei 2017
inzake
STICHTING TURKSE ISLAMITISCH SOCIAAL CULTUREEL CENTRUM AMSTERDAM-NOORD,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. M. Dekker te Purmerend.
1 Het geding in hoger beroep
Appellante wordt hierna de Stichting genoemd.
De Stichting is bij beroepschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 20 oktober 2016, in hoger beroep gekomen van de beschikking die de rechtbank Amsterdam onder bovenvermeld zaak- en rekestnummer op 21 juli 2016 heeft gegeven. Het beroepschrift strekt, zakelijk weergegeven, ertoe dat het hof de genoemde beschikking zal vernietigen en primair zal bepalen dat het bestuur van de Stichting bevoegd is artikel 4 van de statuten te wijzigen, met terzijdestelling van het bepaalde in artikel 11 lid 1 van de statuten, althans subsidiair zal verklaren voor recht dat de bevoegdheid om bestuurders te benoemen exclusief bij het bestuur van de Stichting ligt.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 22 februari 2017. Bij die gelegenheid is namens de Stichting [X] , voorzitter van haar bestuur, verschenen, bijgestaan door mr. Dekker voornoemd, die het beroepschrift mondeling heeft toegelicht.
Vervolgens is uitspraak bepaald.
2 De feiten
2.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking onder 2.1 t/m 2.7 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Tegen die feiten komt de Stichting niet op, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. Het gaat in deze zaak - kort gezegd - om het volgende.
2.1.1
De Stichting is opgericht bij notariële akte van 9 februari 1982. Doel van de Stichting is het stichten, exploiteren en beheren van een sociaal culturele ontmoetingsplaats en gebedsruimte in Amsterdam-Noord en het bevorderen en verbeteren van de maatschappelijke, sociale en culturele positie van moslims in Amsterdam-Noord.
2.1.2
Artikel 4 van de statuten van de Stichting luidt thans:
‘1. Het bestuur van de stichting bestaat uit tenminste drie leden, die worden benoemd door het bestuur van de te Amsterdam gevestigde stichting Stichting Sociaal Cultureel Islamitisch Centrum – opgericht bij akte verleden op zestien december negentienhonderd één en tachtig voor notaris J.P. Noordijk te Amsterdam – en die voor de eerste maal bij deze akte worden benoemd. Het aantal leden wordt – met inachtneming van het in de vorige zin bepaalde – door het bestuur van voornoemde Stichting Sociaal Cultureel Islamitisch Centrum vastgesteld.
2. Het bestuur (met uitzondering van het eerste bestuur waarvan de leden in functie worden benoemd), kiest uit zijn midden een voorzitter, een secretaris en een penningmeester. De functies van secretaris en penningmeester kunnen ook door één persoon worden vervuld.
3. Bij het ontstaan van een (of meer) vakature(s) in het bestuur, zullen de overblijvende bestuursleden met algemene stemmen (of zal het enige overblijvende bestuurslid) binnen twee maanden na het ontstaan van de vakature(s) daarin voorzien door de benoeming van een (of meer) opvolger(s).
4. Mocht(en) in het bestuur om welke reden dan ook één of meer leden ontbreken, dan vormen de overblijvende bestuursleden of vormt het enige overblijvende bestuurslid niettemin een wettig bestuur, behoudens het bepaalde in artikel 7.
5. De leden van het bestuur genieten geen beloning voor hun werkzaamheden. Zij hebben wel recht op vergoeding van de door hen in de uitoefening van hun funktie gemaakte kosten.’
Artikel 11 van de statuten bepaalt dat het bestuur bevoegd is de statuten te wijzigen, met uitzondering van artikel 4.
2.1.3
Het bestuur van de Stichting heeft op 31 maart 2016 besloten haar statuten te wijzigen en in te stemmen met het indienen van een verzoek daartoe als bedoeld in artikel 2:294 lid 1 BW. Het bestuur van de in het aangehaalde artikel 4 genoemde Stichting Sociaal Cultureel Islamitisch Centrum, hierna ‘SSCIC’, heeft bij besluit van 9 maart 2016 ingestemd met dit besluit van de Stichting.
3 De beoordeling
3.1
De Stichting heeft de rechtbank op de voet van artikel 2:294 lid 1 BW verzocht haar statuten te wijzigen overeenkomstig het bij haar verzoek gevoegde wijzigingsvoorstel. De Stichting legde aan haar verzoek ten grondslag dat zij bij haar oprichting een ‘lokale afdeling’ was van SSCIC, dat de lokale afdelingen van SSCIC inmiddels onafhankelijker opereren en dat het daarom noodzakelijk is dat zij haar eigen bestuur kan benoemen. Zij stelde voorts dat het voor haar efficiënter is als gelijktijdig de overige bepalingen van de statuten in de door haar gewenste zin worden gewijzigd.
3.2
De rechtbank heeft overwogen dat het bestuur van de Stichting ingevolge artikel 4 lid 3 van de statuten thans reeds kan overgaan tot benoeming van opvolgend bestuurders. Derhalve is onvoldoende toegelicht dat ongewijzigde handhaving van artikel 4 ertoe zou leiden dat de Stichting haar eigen bestuur niet kan benoemen. Voor wijziging van de overige artikelen is geen toestemming van de rechtbank vereist. De rechtbank heeft het verzoek op deze gronden afgewezen.
3.3
De Stichting voert in dit hoger beroep aan dat haar huidige statuten niet of niet voldoende duidelijk bepalen wie bevoegd is om nieuwe bestuursleden te benoemen. Deze onduidelijkheid is ongewenst, kan tot het aanvechten van benoemingen en andere bestuursbesluiten leiden en de Stichting daardoor lam leggen, hetgeen bij de oprichting redelijkerwijs niet kan zijn gewild. SSCIC is al tientallen jaren niet meer actief, heeft geen belang bij het in stand houden van de huidige statuten van de Stichting en heeft bij haar onder 2.1.3 genoemde bestuursbesluit met de voorgestelde wijziging daarvan ingestemd, zo voert de Stichting tevens aan.
3.4
Het hof stelt voorop dat in een geval zoals hier aan de orde, waarbij de statuten van een stichting - hier: ten aanzien van artikel 4 - niet voorzien in de mogelijkheid van wijziging, de rechter de statuten ingevolge artikel 2:294 BW kan wijzigen indien ongewijzigde handhaving daarvan zou leiden tot gevolgen, die bij de oprichting van de stichting redelijkerwijs niet kunnen zijn gewild.
3.5
Het hof is met de Stichting van oordeel dat de huidige tekst van artikel 4 van de statuten voor verschillende, tegenstrijdige, wijzen van uitleg vatbaar is. Uit lid 1 van dit artikel zou kunnen worden afgeleid dat het bestuur van SSCIC alle leden van het bestuur van de Stichting dan wel op zijn minst drie leden daarvan benoemt. Lid 3 van voornoemd artikel bepaalt in tegenstelling daarmee dat de overblijvende bestuursleden van de Stichting voorzien in de invulling van vacatures. Niet duidelijk is hoe beide artikelleden zich tot elkaar verhouden. Deze onduidelijkheid, en mogelijk daaruit voortvloeiende problematiek, is niet een gevolg dat bij de oprichting redelijkerwijs kan zijn gewild.
3.6
Daarbij komt dat voldoende is gebleken dat SSCIC thans reeds tientallen jaren inactief is. Dat is af te leiden uit de door de Stichting overgelegde verklaring van twee bestuursleden van SSCIC waarin zij namens SSCIC instemmen met de door de Stichting voorgestelde wijziging. Het ligt dan ook in de rede dat de statuten van de Stichting aldus worden gewijzigd dat SSCIC geen rol meer speelt bij het benoemen van bestuursleden van de Stichting en evenmin bij het bepalen van het aantal bestuurders. Dat een al tientallen jaren niet meer actieve stichting daarbij een (beslissende) rol toekomt kan immers evenmin als een gevolg worden gezien dat bij de oprichting van de Stichting redelijkerwijs kan zijn gewild.
3.7
De Stichting verzoekt in hoger beroep primair haar bestuur de bevoegdheid te geven artikel 4 te wijzigen met terzijdestelling van het bepaalde in artikel 11 van die statuten. Het hof kan ingevolge artikel 2:294 BW echter niet een dergelijke bevoegdheid aan het bestuur geven maar dient zelf de statuten te wijzigen. Het hof leest in het hoger beroepschrift overigens niet een verzoek om artikel 11 van de statuten te wijzigen. Het hof kan in de onderhavige verzoekschriftprocedure evenmin voor recht verklaren dat de bevoegdheid om bestuurders te benoemen exclusief bij het bestuur van de Stichting ligt, zoals de Stichting in hoger beroep subsidiair heeft verzocht. Het hof houdt het ervoor dat de Stichting in dit hoger beroep tevens haar in eerste aanleg gedane en door de rechtbank afgewezen verzoek heeft willen handhaven en dat dit in het primaire verzoek ligt besloten. Het hof zal artikel 4 van de statuten gelet op het voorgaande daarom wijzigen zoals hierna wordt beslist. Het hof wijkt daarbij, zoals lid 2 van artikel 2:294 BW bepaalt, zo min mogelijk af van de bestaande statuten en beperkt de wijziging tot lid 1 van artikel 4.
3.8
Het hoger beroep strekt niet meer ertoe, zo begrijpt het hof uit het hoger beroepschrift, andere artikelen dan artikel 4 van de statuten te wijzigen.
3.9
Overeenkomstig artikel 2:302 BW zal het hof bepalen dat de griffier deze beschikking, zodra deze in kracht van gewijsde is gegaan, na ontvangst van een schriftelijk verzoek daartoe van de Stichting zal inschrijven in het handelsregister als hierna vermeld.
4 Beslissing
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijzigt de statuten van de Stichting in die zin dat artikel 4 lid 1 komt te luiden:
‘1. Het bestuur van de stichting bestaat uit tenminste drie leden. Het aantal leden wordt – met inachtneming van het in de vorige zin bepaalde – door het bestuur vastgesteld.’
wijst het meer of anders verzochte af;
bepaalt dat de griffier deze beschikking, zodra deze in kracht van gewijsde is gegaan, na ontvangst van een schriftelijk verzoek daartoe van de Stichting zal inschrijven in het handelsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.H.F.M. Cortenraad, D. Kingma en G.C. Boot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2017.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: