4 De behandeling in raadkamer
Het hof heeft klagers in de gelegenheid gesteld op 10 mei 2017 het beklag toe te lichten. J.K.E. Afriyie (verder: klager) is, mede als vertegenwoordiger van de Stichting Nederland Wordt Beter (verder: klaagster), bijgestaan door de gemachtigde, in raadkamer verschenen en heeft het beklag toegelicht en gehandhaafd. Klager heeft mede namens klaagster het woord gevoerd overeenkomstig zijn aan het hof overgelegde schriftelijke verklaring.
De gemachtigde heeft opgemerkt dat het beklag is beperkt tot de aangifte van
1 juli 2015; deze aangifte is door klager, mede namens klaagster, gedaan.
De gemachtigde heeft het woord gevoerd aan de hand van zijn aan het hof overgelegde pleitnota met bijlagen. Hij heeft erop gewezen dat klagers zich realiseren dat een bevel tot dagvaarding niet onmiddellijk haalbaar is, maar dat de aangifte nader strafrechtelijk onderzoek door de rechter-commissaris verdient, waarbij, in het bijzonder door een deskundige onderzoek gedaan moet worden naar de intentie waarmee personen zich uitdossen als ‘Zwarte Piet’ of diens afbeelding gebruiken en naar de ervaringen van
– in klagers woorden – “Nederlanders van kleur” met betrekking tot ‘Zwarte Piet’. In de uitkomsten van dat onderzoek zal bevestiging worden gevonden dat ook verdere strafrechtelijke vervolging opportuun is, aldus de gemachtigde.
De advocaat-generaal is bij de behandeling in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft zij geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien. Haar schriftelijke aantekeningen zijn in het dossier gevoegd.
5 De beoordeling van het beklag
Klager heeft op 1 juli 2015 mede namens klaagster aangifte gedaan van discriminatie gepleegd in Nederland in de periode van 1 november 2014 tot en met 5 december 2014. De aangifte behelst het volgende:
1. Tijdens de Sinterklaasintocht in 2014 in Gouda en andere Nederlandse gemeenten waren in het openbaar personen aanwezig, uitgedost als ‘Zwarte Piet’.
2. De Nederlandse omroep NTR heeft in de weken voorafgaand aan en op 5 december 2014 televisieprogramma’s uitgezonden waarin personen uitgedost als ‘Zwarte Piet’ figureerden.
3. De volgende winkelbedrijven hebben in de weken voorafgaand aan en op
5 december 2014 in hun vestigingen in Nederland personen in hun winkel aanwezig laten zijn, uitgedost als ‘Zwarte Piet’, winkelversieringen aangebracht met afbeeldingen en uitbeeldingen van ‘Zwarte Piet’ en producten verkocht met daarop afbeeldingen van ‘Zwarte Piet’:
Magazijn De Bijenkorf B.V., V&D B.V., Blokker Holding B.V. (Blokker B.V., Bart Smit B.V., Intertoys Holland B.V. en Xenos B.V.), Hema B.V. en Albert Heijn B.V..
4. Stichting Sint & Pietengilde heeft onder meer als doelstelling “de kwaliteit van het feest en de gespeelde karakters te waarborgen”. Daaronder begrijpt deze stichting onder andere het waarborgen van het karakter van ‘Zwarte Piet’.
Volgens de aangifte is ‘Zwarte Piet’ een stereotype, beledigende, discriminatoire en tot discriminatie aanzettende weergave van zwarte mensen. “Mensen van kleur” worden daardoor derhalve aangetast in hun belang om niet te worden beledigd en niet te worden gediscrimineerd. Klager acht zich persoonlijk in dit belang aangetast en/of acht hierdoor de openbare orde aangetast.
Op 6 juni 2016 heeft de officier van justitie aan klagers laten weten dat het Openbaar Ministerie geen gevolg zal geven aan de aangifte op de grond dat geen sprake is van strafbare feiten.
Klagers kunnen zich niet verenigen met de beslissing om niet tot vervolging over te gaan. Zij stellen dat ten aanzien van de diverse uitingen sprake is van belediging, discriminatie en het aanzetten tot discriminatie; de uitingen kunnen niet als ludiek worden aangemerkt en zijn voor het doel waarmee deze zijn gedaan onnodig. Beklaagden kunnen zich niet (meer) verschuilen achter traditie of gewoonte. Daarvoor is onder meer van belang dat “neutrale” uitingen in de loop van de geschiedenis een negatieve c.q. beledigende en/of discriminerende inhoud krijgen. Verwezen wordt naar het rapport van 28 augustus 2015 van het VN-comité inzake de uitbanning van rassendiscriminatie waarin de negatieve stereotypering van ‘Zwarte Piet’ internationaal aan de orde is gesteld (CERD/C/NLD/CO/19-21, 24 september 2015).
Volgens klagers is strafrechtelijke vervolging opportuun. Daarbij is onder meer van belang dat de zogeheten ‘Zwartepietendiscussie’ inmiddels geruime tijd in Nederland wordt gevoerd, zodat beklaagden bekend kunnen worden verondersteld met de krenking van de eer en waardigheid die hun uitingen ten gevolge hebben voor in het bijzonder bepaalde groepen personen in de samenleving. Voorts is van belang dat ook de Nederlandse regering de negatieve stereotypering van ‘Zwarte Piet’ niet actief tegengaat.
Standpunt Openbaar Ministerie naar aanleiding van het klaagschrift
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat vervolging wegens groepsbelediging (137c Sr), aanzetten tot discriminatie (137d Sr), beroepsmatige discriminatie (429quater Sr) of individuele belediging (266 Sr) niet haalbaar is. Het heeft er daarbij onder meer op gewezen dat uit de gevoerde discussies in de samenleving naar voren komt dat er zowel positieve als negatieve betekenissen worden toegekend aan ‘Zwarte Piet’. De gedachte dat ‘Zwarte Piet’ negatief stereotyperende kenmerken heeft is geen gemeengoed. In verband daarmee zal niet kunnen worden bewezen dat een verdachte met het uitbeelden en het gebruik van ‘Zwarte Piet’ zich opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen wegen hun ras. Ook zal de artistieke context, waaronder begrepen de historische en culturele context, het beledigende karakter aan het gebruik van ‘Zwarte Piet’ ontnemen; er is geen sprake van onnodige en disproportionele grievendheid. De omstandigheid dat het VN-comité aanbevelingen heeft gedaan inzake ‘Zwarte Piet’, betekent, aldus het Openbaar Ministerie, niet zonder meer dat de figuur van ‘Zwarte Piet’ wel strafbaar is.
De overwegingen van het hof
Het hof dient allereerst te beoordelen of vervolging op basis van de aanwijzingen in het dossier ertoe zou kunnen leiden dat de strafrechter aan wie de zaak zou worden voorgelegd, tot een bewezenverklaring zou komen.
Als dat niet het geval is, dient het hof te beoordelen of aanvullend onderzoek tot een andere opvatting zou kunnen leiden. Indien een bewezenverklaring mogelijk zou kunnen zijn, dient het hof vervolgens te beoordelen of er voldoende maatschappelijk belang is dat de vervolging kan rechtvaardigen.
De klacht stuit reeds af op de eerste vraag. Overwogen wordt als volgt.
Minimumvereiste voor strafrechtelijke vervolging, of, in dit geval, het doen van opsporingsonderzoek, is dat uit de aangifte kan worden afgeleid op welk concreet en individualiseerbaar handelen of nalaten deze betrekking heeft. Aan dit vereiste is in het onderhavige geval, ook met de mondelinge toelichting door klagers en hun gemachtigde in raadkamer op 10 mei 2017, niet voldaan.
De aangifte betreft – zoals hiervoor weergegeven – een viertal onderdelen. Voor elk van deze onderdelen geldt dat dit naar plaats en/of periode en/of feitelijke gedraging of handeling niet specifiek is.
Ad 1: Voor het verwijt aan ‘de gemeente Gouda’ en ‘andere Nederlandse gemeenten’ wordt slechts verwezen naar de aanwezigheid op enig moment in die gemeenten van personen die waren ‘uitgedost als Zwarte Piet’. De aangifte laat in het midden waaruit die uitdossing bestond, waarom deze strafbaar zou zijn, en bevat geen enkele aanwijzing dat door die gemeenten een strafbaar feit is gepleegd doordat als ‘Zwarte Piet’ uitgedoste personen binnen die gemeenten aanwezig zijn geweest.
Ad 2: De klacht over de Nederlandse publieke Omroep NTR bevat, anders dan de stelling dat in de weken voorafgaand aan en op 5 december 2014 televisieprogramma’s zijn uitgezonden, waarin personen ‘uitgedost als Zwarte Piet’ figureerden, evenmin een concrete aanwijzing dat een strafbaar feit gepleegd is. In dit verband is van belang dat de NTR, net als de NOS, een wettelijke taakomroep is. Dit betekent dat de taken van de NTR, waaronder die van informatieverstrekking, zijn vastgelegd in de Mediawet 2008. De klacht laat in het midden om welke uitzendingen het gaat en of, en zo ja waar, de NTR in zijn taakvervulling is tekortgeschoten en strafbaar heeft gehandeld.
Ad 3: Ook dit onderdeel van de klacht stuit af op onvoldoende concretisering van de verweten gedragingen, in dit geval van de genoemde winkelbedrijven. De afbeeldingen en uitbeeldingen van ‘Zwarte Piet’ op versieringen en producten zijn naar plaats, periode en feitelijk handelen niet gespecificeerd.
Ad 4: Het verwijt dat klagers de Stichting Sint & Pietgilde maken, te weten dat zij zich het waarborgen van de kwaliteit van het feest en de gespeelde karakters tot doel heeft gesteld, kan zonder toelichting – die ontbreekt – niet in verband worden gebracht met een door het gilde gepleegd strafbaar feit. De enkele vaststelling door klagers dat het gilde deze (statutaire) doelstelling heeft is daarvoor niet redengevend.
Gelet op het voorgaande is een tenlastelegging op basis van de voorliggende aangifte niet mogelijk.
Uit het voorgaande volgt dat het beklag om die reden moet worden afgewezen.
Tot slot wordt nog het volgende overwogen.
Het maatschappelijke debat over de (on)wenselijkheid van ‘Zwarte Piet’ is in beweging en neigt ernaar ‘Zwarte Piet’ te ontdoen van stereotyperingen die als kwetsend kunnen worden ervaren door groepen in de samenleving.
Niet kan worden gezegd dat de af- en uitbeeldingen van ‘Zwarte Piet’ – op een wijze waarop klagers kennelijk het oog hebben – niet worden beschermd door de vrijheid van meningsuiting in ruime zin. De historische en culturele context en de artistieke expressie van ‘Zwarte Piet’ ontnemen vooralsnog de strafbaarheid van die af- en uitbeeldingen. Niet kan worden gezegd dat die af- en uitbeeldingen – zonder meer – onnodig grievend zijn.
Een en ander laat onverlet dat als de maatschappelijke discussie over ‘Zwarte Piet’ voldoende is uitgekristalliseerd er omstandigheden kunnen zijn waarin gedragingen als die waartegen klagers opkomen een strafbaar karakter kunnen hebben.