De rechtbank heeft met betrekking tot belanghebbendes verzoek om een schadevergoeding het volgende overwogen:
26. Eiseres voert ter onderbouwing van de renteschade van € 4.000.000 aan dat sinds de eerste betaling op de in geschil zijnde aanslagen ib/pvv in maart 2013, de AEX-index met circa 35% is gestegen, en dat de AEX-index na de tweede betaling op deze aanslagen einde 2013 met circa 22% is gestegen. Verder is sinds de betaling van de aanslagen successierecht ter grootte van circa € 15.500.000 de AEX-index met circa 18% gestegen. De totale gederfde inkomsten ten aanzien van deze bedragen zijn ongeveer € 6.000.000. Bij gegronde beroepen komt na aftrek van door verweerder te vergoeden invorderingsrente de in deze zaken geleden inkomensschade uit op circa € 4.000.000, aldus nog steeds eiseres.
27. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij (tezamen met haar kinderen) de gestelde renteschade heeft geleden. De enkele verwijzing naar de stijging van de AEX-index is daartoe onvoldoende. Reeds hierom verwerpt de rechtbank het verzoek om vergoeding van misgelopen inkomsten. “
4.10.2.
De voor het onderhavige geschilpunt relevante bepalingen luiden als volgt:
“28 Invorderingswet 1990 (tekst 2012)
1. Bij overschrijding van de voor de belastingaanslag geldende enige of laatste betalingstermijn wordt aan de belastingschuldige rente — invorderingsrente — in rekening gebracht over het op de belastingaanslag openstaande bedrag, met dien verstande dat voor het gehele tijdvak waarover de rente wordt berekend dit bedrag wordt verlaagd ingeval de belastingaanslag wordt verminderd.
2. Invorderingsrente wordt niet in rekening gebracht over de tijd voor welke de belastingschuldige krachtens artikel 25, derde, vijfde, zesde, achtste, negende, elfde, of zeventiende tot en met negentiende lid, uitstel van betaling is verleend. In afwijking in zoverre van de eerste volzin wordt invorderingsrente in rekening gebracht voor zover het krachtens artikel 25, vijfde, zesde, achtste, negende, elfde, of zeventiende tot en met negentiende lid, verleende uitstel door de ontvanger wordt beëindigd of voor zover betaling niet plaatsvindt binnen de termijn waarvoor uitstel van betaling is verleend.
3. Invorderingsrente is niet verschuldigd over de tijd voor welke de belastingschuldige uitstel van betaling is verleend als bedoeld in artikel 224 van het Communautair douanewetboek.
4. Ingeval bij vermindering van de belastingaanslag het bedrag van de vermindering meer beloopt dan het op de belastingaanslag nog openstaande bedrag, wordt aan de belastingschuldige invorderingsrente vergoed over het verschil, doch ten hoogste over het bedrag dat op de belastingaanslag is betaald.
(…)
Artikel 28b Invorderingswet 1990
1.Indien een belastingaanslag wordt verminderd of herzien tot een lager bedrag dan inmiddels op die aanslag is betaald en de belastingschuldige eerder een verzoek om uitstel van betaling met betrekking tot het door hem bestreden bedrag van die aanslag heeft gedaan dat door de ontvanger bij beschikking is afgewezen, wordt aan de belastingschuldige invorderingsrente vergoed.
2. De invorderingsrente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt de dag na de dag waarop de belastingaanslag waarvoor een verzoek om uitstel van betaling bij beschikking is afgewezen, invorderbaar is ingevolge artikel 9 en eindigt 6 weken na de dagtekening van de vermindering of de herziening en heeft als grondslag het terug te geven bedrag.
Artikel 28b Invorderingswet 1990 (hierna: Iw 1990) is met ingang van 1 januari 2013 ingevoerd (Wet van 22 december 2011 houdende wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2012), Stb. 2011, 639). Het daarbij behorende overgangsrecht luidt als volgt:
“ARTIKEL XXXIV
1. Artikel I en hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, zoals dat artikel en dat hoofdstuk luidden op 31 december 2012, blijven van toepassing met betrekking tot:
a. belastingaanslagen inkomstenbelasting die betrekking hebben op tijdvakken die zijn geëindigd vóór 1 januari 2012;
b. belastingaanslagen vennootschapsbelasting die betrekking hebben op tijdvakken die zijn aangevangen vóór 1 januari 2012;
c. belastingaanslagen erfbelasting die betrekking hebben op belastingschulden die zijn ontstaan vóór 1 januari 2013;
d. naheffingsaanslagen en beschikkingen ter zake van loonbelasting, omzetbelasting, overdrachtsbelasting, belasting van personenauto’s en motorrijwielen, accijns, verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van pruimtabak en snuiftabak, en de in artikel 1 van de Wet belastingen op milieugrondslag genoemde belastingen, die betrekking hebben op belastingschulden die zijn ontstaan in tijdvakken die zijn geëindigd vóór 1 januari 2012.
2. Met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde belastingaanslagen en beschikkingen blijft hoofdstuk V van de Invorderingswet 1990, zoals dat hoofdstuk luidde op 31 december 2012, van toepassing met uitzondering van de regeling inzake het rentepercentage van de invorderingsrente van artikel 29 van die wet ter zake van periodes na 31 december 2012. Voor zover een renteperiode is gelegen na 31 december 2012, geldt de regeling inzake het rentepercentage, zoals die regeling luidt met ingang van 1 januari 2013.
3. Met betrekking tot andere belastingaanslagen dan bedoeld in het eerste lid, blijft artikel 29 van de Invorderingswet 1990, zoals dat artikel luidde op 31 december 2012, van toepassing voor zover een renteperiode is gelegen vóór 1 januari 2013.
4. In afwijking van de aanhef van artikel XXVIII gelden de in dat artikel opgenomen wijzigingen van de Algemene wet inzake rijksbelastingen ook met betrekking tot belastingaanslagen vennootschapsbelasting die worden vastgesteld in het kalenderjaar 2012 en betrekking hebben op tijdvakken die zijn aangevangen op of na 1 januari 2012. 5. Voor zover de in artikel 30i, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bedoelde renteperiode is gelegen voor 1 januari 2013, geldt de regeling inzake het rentepercentage van artikel 30f, vijfde lid, van die wet zoals dat artikel luidde vóór 1 januari 2013.”