3.3.4
[Willem H.] -weglatingen
Het procesverloop in de strafzaken onder de noemer Passage laat zich op tal van manieren kenschetsen. Eén daarvan is ongetwijfeld het ontstane rijke jargon. De term “ [Willem H.] -weglating” is een beeldbepalend onderdeel van die terminologie.
Het gaat bij de [Willem H.] -weglatingen om delen van de door [Peter la S.] afgelegde kluisverklaringen waarin hij spreekt over [Willem H.] . Deze passages zijn op gezag van de CIE-officier van justitie uit de processen-verbaal gehouden voordat deze werden toegevoegd aan de processtukken. Deze processen-verbaal, die als bijlage deel uitmaakten van de verklaringsafspraak, bevatten een zakelijke weergave van hetgeen [Peter la S.] tot dan toe had verklaard. Later zijn verbatim uitwerkingen van de meeste kluisverklaringen in het geding gebracht. Hierin zijn de weggelaten passages, onder aanduiding van een W met een volgnummer, gemarkeerd. De weglatingen hebben voor een deel betrekking op mededelingen van de getuige over [Willem H.] maar betreffen voor een ander deel ook opmerkingen die zijn weggelaten op grond van overwegingen inzake bescherming en persoonlijke veiligheid van betrokken personen.
Op 3 oktober 2011 heeft [Peter la S.] , ter terechtzitting van de rechtbank als getuige gehoord, het bestaan van de [Willem H.] -weglatingen onthuld.48 In een proces-verbaal van 10 oktober 2011 heeft CIE-officier van justitie mr. [officier van justitie 1] dit bevestigd.49 Vervolgens zijn de weglatingen, gespreid over enkele tranches, aan het dossier toegevoegd en is [Peter la S.] ter terechtzitting door de rechtbank uitgebreid hierover gehoord. In het verlengde van de weglatingen ligt de door de CIE-officier van justitie op 22 november 2006 aan [Peter la S.] gegeven toestemming om tijdens verhoren over de dealfeiten niet over [Willem H.] te verklaren.50 Deze toestemming, gegeven tijdens de onderhandelingen over de afspraak, was tot het moment van onthulling ervan niet kenbaar, noch voor procespartijen, noch voor de rechter.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de weglatingen als zodanig het geheel of onderdelen van de door [Peter la S.] afgelegde verklaringen onbetrouwbaar maken of hebben gemaakt. In dit verband is het volgende van belang.
Allereerst dient te worden vastgesteld dat alle [Willem H.] -weglatingen in de vorm van een woordelijke weergave zijn teruggeplaatst in de processen-verbaal waarin de verbatim versies van de kluisverklaringen waren opgenomen. Al hetgeen [Peter la S.] in het traject dat tot de afspraak heeft geleid over [Willem H.] heeft gezegd maakt derhalve deel uit van de processtukken. Daar komt bij dat in eerder genoemd proces-verbaal van officier van justitie mr. [officier van justitie 1] van 10 oktober 2011 is gerelateerd dat en op welke momenten de getuige uiting had gegeven aan zijn angst voor de persoon [Willem H.] en aan zijn wens om over hem niet te verklaren.51
Dit betekent dat er een volledig beeld is van alles wat [Peter la S.] over [Willem H.] heeft verklaard en van de context waarin op zijn aandringen aanvankelijk is besloten onderdelen daarvan niet toe te voegen aan het dossier.
Vervolgens is de vraag aan de orde of de door [Peter la S.] in en na maart 2007 afgelegde verklaringen gemankeerd zijn als gevolg van zijn veronderstelling dat hij niet over [Willem H.] hoefde te verklaren. De verdediging heeft gesteld dat ervan moet worden uitgegaan dat feiten zich op een alternatieve wijze in het geheugen van [Peter la S.] hebben genesteld en dat dit de inhoud van zijn verklaringen wezenlijk heeft beïnvloed.
Het hof kan begrijpen dat dit vermoeden is opgekomen maar de stelligheid van de verdediging vereist een mate van introspectie die, naar het hof veronderstelt, niet door de verdediging is toegepast. Niet valt vast te stellen wat de uitwerking op het geheugen van [Peter la S.] is geweest van zijn inspanningen om, nadat hij eerst in de kluisverklaringen over [Willem H.] had verklaard, gedurende vijf jaar deze persoon buiten zijn verklaringen te houden en of dit heeft geleid tot blijvende aanpassingen in zijn herinneringen waar hij zelf de controle over is kwijt geraakt.
Het hof dient, zoals hiervoor reeds overwogen, de betrouwbaarheid van de verklaringen van [Peter la S.] te beoordelen. Object van onderzoek zijn daarbij de verklaringen van de getuige en wat over de inhoud van die verklaringen uit de processtukken blijkt.
Met de verdediging merkt het hof onder meer de volgende, hierna zakelijk weergegeven, antwoorden aan als onvolledig.
- Jessie is vrij stil over Willem geweest, ik weet niet waar de druk voor Van der Bijl vandaan kwam (politie 20 juni 2007), 52
- Jesse en ik hebben het niet zo vaak over Willem gehad, Willem was niet in onze directe leefwereld (politie 6 september 2007),53
- ik heb [Willem H.] in totaal drie keer ontmoet, te weten bij [restaurant 1] en 2 keer op de dag toen de auto gehuurd werd bij Avis (RC 6 juni 2007),54
- [Willem H.] achter liquidaties; daarover heb ik geen verklaringen afgelegd dus is het voor mij niet zo (RC 18 juni 2007),55
- [Willem H.] beschouw ik als opdrachtgever, hoewel ik dat niet zeker weet (RC 7 april 2008),56
- [Willem H.] is voor mij een opdrachtgever (..) maar ik kan niet zeggen per definitie van in die zaak is hij de opdrachtgever, (RC 24 april 2008),57
- ik heb Dino en Willem nooit direct horen zeggen, die en die moet dood (RC 14 november 2008),58
- nadere afspraken met het OM over het thema naar waarheid verklaren? nooit over gesproken (zitting rechtbank 30 maart 2009),59
- ik weet niet meer waarom Houtman prioriteit had (zitting rechtbank augustus 2009),60
- [Willem H.] is bij één zaak betrokken, namelijk Van Hout. Er schiet mij desgevraagd hierover nu niets extra’s te binnen. (zitting rechtbank 1 februari 2010, na kort overleg met de advocaat voorafgaand aan beantwoording van de vraag).61
Vastgesteld kan worden dat bij deze gelegenheden, gelet op de inhoud van de kluisverklaringen, een uitgebreider antwoord over [Willem H.] voor de hand had gelegen. Dit betekent dat [Peter la S.] in deze onderdelen van zijn verklaringen niet alles heeft verklaard over zijn wetenschap aangaande de rol van [Willem H.] als opdrachtgever bij strafbare feiten terwijl hij daartoe op grond van de afspraak wel was gehouden.
Geïsoleerd beschouwd houden deze uitlatingen van [Peter la S.] evenwel geen verdere verdraaiingen ten opzichte van zijn kluisverklaringen in. De uitlatingen laten zich begrijpen als een direct en volledig gevolg van de weglatingsafspraak waarbij de rol van [Willem H.] op onderdelen is weggelaten, beperkt of geminimaliseerd. Enige uitstraling, meer in het bijzonder in belastende zin, naar de rol of bijdrage van de verdachte kan niet worden vastgesteld. Dat kan ook niet worden afgeleid uit de bredere context van de verklaringen waarin de betreffende uitlatingen zijn gedaan.
Het hof stelt voorts vast dat uit de kluisverklaringen, gelezen in samenhang met de teruggeplaatste weglatingen, blijkt dat [Peter la S.] , waar het om contact met [Willem H.] gaat, melding heeft gemaakt van slechts een beperkt aantal relevante momenten en locaties. Het gaat om de afspraak met [Willem H.] in Naarden-Vesting in november 2004, gevolgd door een ontmoeting de volgende dag bij autoverhuurbedrijf Avis in Amsterdam, en de toevallige ontmoeting op het Gelderlandplein in Amsterdam in oktober 2005.
In de loop der jaren is gebleken dat [Peter la S.] uiteenlopend heeft verklaard over wat bij die gelegenheden is gezegd. Daarnaast heeft hij wisselend verklaard over het doel van de ontmoeting in Naarden-Vesting, waarop hierna nog nader zal worden ingegaan. Maar dit alles neemt niet weg dat deze locaties een constante vormen in alle verklaringen. Daar is niets aan toegevoegd en niets aan afgedaan door de getuige. Ook wat betreft de aanwezige personen is de getuige volledig consistent gebleven. Dit geldt ook voor de aanwezigheid en rol van [Willem H.] . Nadat de weglatingen waren onthuld en [Peter la S.] hierover ter terechtzitting van de rechtbank intensief werd ondervraagd heeft hij [Willem H.] opnieuw met deze locaties in verband gebracht op de wijze zoals hij eerder in zijn kluisverklaringen had gedaan.
Tegen deze achtergrond valt niet in te zien dat de weglatingsafspraak heeft doorgewerkt in de verklaringen van [Peter la S.] waar het zijn eigen ervaringen met [Willem H.] betreft. Evenmin bestaan aanwijzingen voor vervorming van herinneringen anders dan door de factor tijdverloop.
3.3.5
[Dino S.] ten onrechte belast?
Namens de raadsman van de verdachte [Dino S.] (wiens argumenten zijn onderschreven door de verdediging van [Mohamed R.] ) is voorts zeer uitgebreid en met veel klem betoogd dat de weglatingsafspraak erin heeft geresulteerd dat [Peter la S.] over [Dino S.] heeft verklaard waar hij [Willem H.] heeft bedoeld. Dit betekent dat [Dino S.] als opdrachtgever voor moorden is genoemd terwijl in werkelijkheid deze opdrachten van [Willem H.] afkomstig waren. Door de verdediging is dit fenomeen gelabeld als een samenstel van “indeplaatsstellingen”. Met iets minder stelligheid is ook naar voren gebracht dat [Peter la S.] over de, overleden, verdachte [Ali A.] heeft verklaard terwijl hij sprak over gedragingen en handelingen die aan [Willem H.] moeten worden toegeschreven. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
[Peter la S.] is in contact getreden met de CIE in augustus 2006. Dat is ongeveer een jaar na de periode waarin hij, naar zijn zeggen, intensief omging met medeverdachte [Jesse R.] . Deze laatste onderhield in die periode contact met opdrachtgevers voor moorden dan wel met handlangers of tussenpersonen van die opdrachtgevers. Uit de kluisverklaringen, afgelegd in de periode 11 september tot en met 2 november 2006, komt een beeld naar voren van een veelheid aan afspraken en ontmoetingen met die opdrachtgevers of met personen die zich voor hen in een vooruitgeschoven positie bevonden. [Jesse R.] voerde de gesprekken. [Peter la S.] bleef op de achtergrond en werd na afloop door [Jesse R.] geïnformeerd over wat er was besproken. In de meeste gevallen heeft [Peter la S.] de persoon met wie was afgesproken zelfs niet gezien. [Dino S.] , met wie ook werd afgesproken volgens [Peter la S.] , heeft hij nooit gezien. In deze stroom van ontmoetingen heeft [Peter la S.] zich indrukken gevormd van de hoofdrolspelers bij de opdrachtverstrekking en de voortgangsbewaking van de moorden op Houtman (gepleegd 2 november 2005) en Van der Bijl (gepleegd 20 april 2006). Hiervoor is reeds overwogen dat het enkele gegeven dat de getuige ook spreekt over indrukken of een “overtuiging” hem nog niet diskwalificeert, noch zijn verklaringen op die grond minder bruikbaar voor het bewijs maakt.
Enkele van die eerste contacten met de CIE betreffen twee ontmoetingen, aanvankelijk in het dossier aangeduid als oriënterende gesprekken. Na een daartoe strekkende opdracht van de rechtbank van 21 november 2011 is de inhoud hiervan in de vorm van een woordelijke weergave aan het dossier toegevoegd. Het gaat om de kluisverklaringen 1 en 2 van respectievelijk 11 en 12 september 2006.62
In de eerste kluisverklaring heeft [Peter la S.] , gevraagd naar de moord op Van der Bijl, onder meer gezegd dat hij weet dat de opdrachtgevers [Dino S.] en [Ali A.] waren.63 Kort daarvoor heeft hij ook verklaard: “ik wist dat het voor [Willem H.] was”.64 Over deze moord heeft [Peter la S.] in de tweede kluisverklaring gezegd dat [Ali A.] rond Kerstmis 2005 een afspraak wilde met [Jesse R.] en [Fred R.] . Tijdens die ontmoeting bij een Chinees restaurant in Amsterdam Buitenveldert dat men “Ping” noemde, zou zijn besloten dat Van der Bijl als eerste vermoord diende te worden.65 [Peter la S.] heeft die dag ook verklaard dat [Willem H.] had gezegd dat Van der Bijl als eerste om het leven moest worden gebracht.66
In de derde kluisverklaring van 10 oktober 2006 komt [Willem H.] niet aan de orde. [Dino S.] en [Ali A.] worden wel als opdrachtgevers genoemd. Zij verstrekten volgens [Peter la S.] ook de namen en de adressen.67
De vierde kluisverklaring, afgelegd op 16 oktober 2006, is voorwerp van debat en voortdurend onderzoek geweest. Op last van het hof is de weglating bekend onder de aanduiding W04-03 nader onderzocht. Na verbetering van de kwaliteit van de geluidsopname is bij proces-verbaal opnieuw een woordelijke uitwerking gemaakt van wat er is gezegd.68
Bij de beoordeling is van belang op te merken dat in deze kluisverklaring de getuige op diverse momenten zoekend formuleert, dat zinnen regelmatig onvolledig zijn, ook waar namen worden genoemd, en dat delen als niet te verstaan zijn gemarkeerd waarbij niet duidelijk is wat de omvang is van hetgeen niet is verstaan. Ook lijken sommige inhoudelijke opmerkingen van [Peter la S.] te zijn gemaakt tussen allerlei “small talk” door. Dit noopt tot enige terughoudend bij de uitleg van de gedane mededelingen.
In deze vierde kluisverklaring, gelezen als één geheel met de teruggeplaatste weglatingen, wordt [Ali A.] genoemd als opdrachtgever voor de moord op Van der Bijl. Met hem heeft [Jesse R.] veel afspraken gehad. Hij was “makkelijker voor afspraken”.69 Over [Dino S.] heeft [Peter la S.] gezegd dat wat hij zegt belangrijker is dan wat [Ali A.] zegt en dat de mededeling dat de prioriteit bij de moord op van der Bijl lag bij [Dino S.] vandaan kwam.70 Ook heeft hij over [Dino S.] gezegd dat de opdrachten “via” hem kwamen.71 Er worden aantallen genoemd ten aanzien van de ontmoetingen met [Ali A.] en [Dino S.] , met eerstgenoemde werd vaker afgesproken dan met [Dino S.] .72 Daarnaast heeft [Peter la S.] ook uitlatingen gedaan over [Willem H.] : “Ja dat was de man! ( .. ) Niet alleen in deze liquidatie. Willem was ehh in Jessies ogen, laat ik het zo zeggen, was Willem de man. Hij heeft het verstrekt.”73
In hoger beroep zijn op 28 augustus 2014 na een daartoe strekkende opdracht van het hof van 4 juli 2014 de journaals van de overige oriënterende gesprekken ingebracht. Daarbij heeft de rechter-commissaris getoetst of er onderdelen buiten de stukken dienden te blijven wegens veiligheidsbelangen. Uit deze selectie blijkt onder meer dat [Peter la S.] op 14 augustus 2006 heeft gezegd dat hij niet direct over [Willem H.] kan verklaren maar, zo heeft de CIE-ambtenaar genoteerd, “als we Dino (het hof begrijpt: [Dino S.] ) kunnen pakken hebben we [Willem H.] ook”.74 Op 18 augustus 2006 heeft [Peter la S.] [Fred R.] genoemd als betrokkene bij de moord op Van der Bijl en [Dino S.] als de opdrachtgever.75
In kluisverklaring 15, afgelegd op 2 november 2006, heeft [Peter la S.] verklaard over de moord op Houtman. Bij deze moord was hij zelf strafbaar betrokken. Als opdrachtgever voor deze moord wijst [Peter la S.] [Dino S.] aan. Er was een lijst met beoogde slachtoffers, afkomstig van [Ali A.] en [Dino S.] . Beide mannen waren 10 tot 12 dagen vóór de moord aanwezig in een horecagelegenheid in Rotterdam, door [Peter la S.] de oude Baja genoemd, waar [Jesse R.] informatie ontving.76 Een dag later heeft [Jesse R.] in Diemen van [Dino S.] nadere informatie gekregen. [Peter la S.] heeft dit van [Jesse R.] gehoord. Hij heeft [Jesse R.] naar Diemen gebracht met de auto maar hij heeft zelf [Dino S.] niet gezien.77
Uit een aanvankelijk weggelaten passage van dit verhoor, W15-11, blijkt dat [Peter la S.] heeft verklaard over een toevallige ontmoeting met [Willem H.] op het Gelderlandplein in Amsterdam. Deze vond plaats in de periode van de voorbereidingen van de moord op Houtman. [Jesse R.] was hierbij ook aanwezig. Bij die gelegenheid zou [Willem H.] hebben gezegd: “als deze goed gaat heb ik nog een andere voor jullie”.78
Uit deze verklaringen en mededelingen komt een diffuus beeld van opdrachtgevers en belanghebbenden naar voren waarin telkens [Ali A.] , [Willem H.] en [Dino S.] figureren. Op de onderlinge verhoudingen wordt niet al teveel zicht geboden. Dat zicht had [Peter la S.] , gezien zijn bronnen, ook maar in beperkte mate. De accenten die [Peter la S.] legt lopen soms uiteen. Bovendien worden niet steeds alle drie personen in een samenhangend geheel door de getuige gepresenteerd. Ook lopen de initiële verstrekking van de opdracht voor de moorden en de tussentijdse aansporingen om prioriteit te geven aan bepaalde moorden deels door elkaar. Maar de drie genoemde personen vormen echter onmiskenbaar de constanten bij de opdrachtverstrekking en prioriteitsstelling.
Het gewicht van enkele door de verdediging gelegde accenten kan hierdoor aanmerkelijk worden gerelativeerd. [Peter la S.] weet zich na de onthulling van de [Willem H.] -weglatingen tijdens verhoren ter terechtzitting van de rechtbank in 2011 de door hem op 2 november 2006 weergegeven opmerking van [Willem H.] niet te herinneren. Wel herinnert hij zich dan de opmerking: “Osdorp eerst” 79. Dit is de wijk in Amsterdam waar Houtman woonde. Het hof merkt op dat bij beide opmerkingen de achtergrond wordt gevormd door plannen voor meer dan één moord en dat er kennelijk een bij de uitvoering te hanteren volgorde wordt bedoeld. Opmerking verdient voorts dat [Peter la S.] ruim één jaar respectievelijk ruim zes jaar na de ontmoeting verklaart over wat precies is gezegd. Reeds voor de eerste termijn geldt dat de herinnering aan exact gebezigde woorden kan zijn vervaagd. Gelet hierop zijn er geen aanknopingspunten om een vervorming van het geheugen van [Peter la S.] als gevolg van de weglating aan te nemen. Evenmin bestaat grond om aan te nemen dat [Peter la S.] hiermee in 2011 alsnog heeft geprobeerd de rol van [Willem H.] kleiner te maken ten koste van [Dino S.] , zoals de verdediging heeft beoogd te betogen.
Hetzelfde geldt voor de locatie die [Peter la S.] heeft genoemd in kluisverklaring 4. In de “Baha” (bedoeld is de oude Baja in Rotterdam, lokaal bekend als BED) zou gezegd zijn dat Van der Bijl “prioriteit had”. Blijkens de teruggeplaatste weglating W04-03 is dit een geïsoleerde, door [Peter la S.] , gemaakte opmerking. Er is geen vraag aan voorafgegaan.80 Bovendien was BED, zo blijkt uit andere verklaringen van [Peter la S.] , een locatie waar veel afspraken werden gemaakt. Ook met [Dino S.] werden vaker afspraken gemaakt, heeft [Peter la S.] verklaard.81 Tot slot kan door het ontbreken van context niet worden opgemaakt of [Peter la S.] hier het oog had op de verstrekking van de opdracht of op een moment waarop gezegd is dat de moord op Van der Bijl voorrang diende te krijgen. Dit betekent dat hierin, anders dan de verdediging heeft gesteld, niet kan worden gelezen dat [Peter la S.] door het noemen van deze locatie, in strijd met zijn wetenschap daaromtrent, [Dino S.] dichter bij de moord op Van der Bijl heeft proberen te brengen ten gunste van [Willem H.] .
Een ander punt is de opmerking van [Peter la S.] in W04-03 dat in november 2004 een huis in Limburg en een busje met geblindeerde ramen voor de voortvluchtige [Jesse R.] moesten worden geregeld. Volgens de verdediging van [Dino S.] zou [Peter la S.] dit plan aan [Willem H.] hebben toegeschreven in kluisverklaring 4 en later, ter terechtzitting van 28 november 2011, aan [Dino S.] . Het hof merkt op dat [Willem H.] niet is genoemd in deze context; [Peter la S.] spreekt over “ze”.82 Reeds daarom kan niet van een indeplaatsstelling, zoals gedefinieerd door de verdediging, sprake zijn geweest. Bovendien valt het ook niet te begrijpen omdat in november 2011 de [Willem H.] -weglatingen reeds waren onthuld en bij [Peter la S.] , voor zover daarvan sprake zou zijn geweest, geen behoefte bestond [Dino S.] nog in plaats van [Willem H.] te belasten.
Door de verdediging is geconstateerd dat [Peter la S.] op 2 november 2006 (in kluisverklaring 15) slechts heeft gesproken over één nieuwe klus die door [Dino S.] in BED aan [Jesse R.] zou zijn verstrekt. Die constatering is op zichzelf juist. Het hof neemt evenwel in aanmerking dat dit verhoor primair ging over de aanloop naar de moord op Houtman en de betrokkenheid van [Peter la S.] bij de uitvoering van die moord. Het onderwerp van verhoor was niet de moord op Van der Bijl. Het hof constateert voorts dat [Peter la S.] vanaf het eerstvolgende verhoor (bij de rechter-commissaris) heeft verklaard dat in BED drie opdrachten zijn verstrekt. Bij deze verklaring is [Peter la S.] vervolgens gebleven. Dat [Peter la S.] bij gelegenheid van het verhoor op 2 november 2006 kennelijk nog niet uitputtend is geweest over het aantal in BED verstrekte opdrachten acht het hof in dit licht niet onbegrijpelijk. Het hof acht niet aannemelijk de conclusie dat [Peter la S.] bij nadere verhoren heeft geprobeerd om – in strijd met de waarheid en met de bedoeling om de betrokkenheid van [Willem H.] te maskeren – het verstrekken van de opdracht voor de moord op Van der Bijl alsnog in BED te situeren.
Tot slot zouden de verklaringen van [Peter la S.] over een ontmoeting in Naarden-Vesting op 8 november 2004 een aanwijzing vormen dat [Peter la S.] in strijd met de waarheid [Dino S.] heeft belast, in het bijzonder als opdrachtgever van de moord op Houtman. Volgens [Peter la S.] ging het hierbij om een ontmoeting van [Jesse R.] , [Willem H.] , de journalist [journalist 3] en [Peter la S.] zelf.
Op 2 november 2006 heeft [Peter la S.] de moord op Houtman bekend. Kort voor het einde van dat verhoor heeft hij gevraagd de opnameapparatuur uit te schakelen. Uit een proces-verbaal van 7 november 2006 blijkt dat [Peter la S.] toen heeft gezegd: “Jessie vertelde mij dat hij enige tijd voor de liquidatie op Kees Houtman naar [Willem H.] is gegaan om te vragen of deze “een klus” voor hem had. [Willem H.] heeft hem toen verwezen naar Dino, waarna hij de klus kreeg om Houtman te liquideren.”83Op 22 november 2006 heeft [Peter la S.] een gesprek gehad met onder anderen de officier van justitie [officier van justitie 1] . Er is hem toen gevraagd naar – wat is gaan heten – het “Naardenvestingverhaal”. [Peter la S.] heeft geantwoord dat [Jesse R.] daar om een klus heeft gevraagd aan [Willem H.] en dat deze hem verwees naar [Dino S.] . Uit het antwoord kan worden opgemaakt dat [Peter la S.] hierbij aanwezig was. De moord op Houtman heeft hij daarbij niet genoemd. 84
Het “Naardenvestingverhaal” waarnaar tijdens het gesprek van 22 november 2006 is gevraagd betreft een ontmoeting met de journalist [getuige 33] en [Willem H.] waarover [Peter la S.] had verklaard in de eerste kluisverklaring op 11 september 2006. In deze verklaring spreekt [Peter la S.] over Hilversum als ontmoetingsplaats.85 De bedoeling was dat er van [Peter la S.] filmopnames zouden worden gemaakt. Er is opnieuw over gesproken op 2 november 2006. De woordelijke weergave van de opmerkingen van [Peter la S.] houdt in dat er een ontmoeting in [restaurant 1] is geweest waarbij [Jesse R.] , [Willem H.] en [getuige 33] aanwezig waren met als doel filmopnamen van [Peter la S.] te maken.86 Hierin maakt [Peter la S.] melding van de doorverwijzing door [Willem H.] naar [Dino S.] voor een vervangende auto.87 Tijdens dit deel van het verhoor wordt er nog niet gesproken over de moord op Houtman, maar over gebeurtenissen in november 2004. Pas aan het eind van het verhoor88 is de opnameapparatuur uitgeschakeld (dit blijkt uit W15-11)89 en heeft [Peter la S.] de mededeling gedaan als weergegeven in het proces-verbaal van 7 november 2006.
Deze uitlatingen van [Peter la S.] , in samenhang gelezen, leiden geenszins tot de conclusie dat hij de opdrachtverlening voor de moord op Houtman heeft geplaatst in Naarden-Vesting waar hij aanwezig was. Immers, hij heeft op 2 november 2006 de locatie van de opdrachtverstrekking niet genoemd en hij heeft toen verklaard dat hij [Jesse R.] over de verstrekking van die opdracht heeft horen spreken. Bovendien heeft hij de plaats Naarden-Vesting verbonden met een doorverwijzing voor een niet nader bepaalde klus. Bij latere verhoren90 heeft [Peter la S.] telkens op vragen hierover geantwoord dat hij [restaurant 1] in Naarden-Vesting alleen in verband brengt met “liquidaties in het algemeen” en dat hij en [Jesse R.] in die tijd druk bezig waren met de voorgenomen moord op [slachtoffer 11] . Er kan daarom ook geen poging van [Peter la S.] om [Dino S.] te belasten in verband met Houtman in worden gelezen.
De voorgaande constateringen en relativeringen worden verder ondersteund door de opmerking die [Peter la S.] heeft gemaakt in een oriënterend gesprek op 9 november 2006: “Nou ja ik zeg over Dino dat heb ik alleen maar van Jes gehoord dus dat is vrij zacht. Maar over Willem dat kan hem nog wel eens zwaar aangerekend worden.”91 [Peter la S.] heeft dit gezegd op het moment dat hij zijn voorbehoud ten aanzien van [Willem H.] al meermalen kenbaar had gemaakt. Blijkens een proces-verbaal van 7 november 2006 is op 2 november 2006 de opnameapparatuur uitgeschakeld en heeft [Peter la S.] verklaard over de ontmoeting met [Willem H.] op het Gelderlandplein. Wat er zij van de taxatie die [Peter la S.] op 9 november 2006 geeft, er kan in elk geval niet uit worden opgemaakt dat [Peter la S.] bewust en gericht de onderlinge verhouding tussen [Dino S.] en [Willem H.] anders wilde voorstellen dan hij tot dan toe in de vijftien kluisverklaringen had gedaan. Evenmin biedt het steun voor de veronderstelling dat [Peter la S.] [Dino S.] “erin heeft willen leggen”. Het globale beeld had hij op dat moment al gepresenteerd en dat is in grote lijnen in latere verklaringen ongewijzigd gebleven.
Tot slot komt ook betekenis toe aan de antwoorden van [Peter la S.] , op 10 oktober 2011 ter terechtzitting gegeven op vragen van de raadsman van [Dino S.] , waarin hij stellig heeft ontkend [Dino S.] te hebben gesteld in de plaats van [Willem H.] .92 Op 16 april 2012, tijdens het afsluitende verhoor ter terechtzitting, heeft [Peter la S.] dit nog eens herhaald: “ Ik kan alleen zeggen dat ik niemand expres heb belast waar het niet het geval was. Ik heb niet gezegd: Dino is schuldig, terwijl dat niet waar was.”93
Al hetgeen in het voorgaande is overwogen leidt het hof tot de slotsom dat niet aannemelijk is geworden dat de [Willem H.] -weglatingen mede tot resultaat hebben gehad dat [Peter la S.] over [Dino S.] heeft verklaard waar hij [Willem H.] bedoelde.
3.3.7
De moord op [slachtoffer 13]
Meer in het bijzonder overweegt het hof met betrekking tot de moord op [slachtoffer 13] als volgt.
[slachtoffer 13] is voor het laatst in leven gezien op 25 maart 2002. Zijn ontzielde lichaam is gevonden in het water van het Amsterdam-Rijnkanaal op 9 april 2002. Hij was doodgeschoten.96
In zijn negende kluisverklaring van 31 oktober 2006, die geheel gewijd is aan de moord op [slachtoffer 13] , heeft [Peter la S.] verklaard over de aanleiding voor de moord, die gelegen zou zijn in onenigheid over een partij hasj. Van [betrokkene 15] en [Jesse R.] heeft hij gehoord dat [slachtoffer 13] om het leven was gebracht. Verder heeft [Peter la S.] gezegd dat hij denkt dat [Jesse R.] [slachtoffer 13] heeft gedood maar dat hij dit niet zeker weet.97 Bij de politie op 25 oktober 2007 heeft hij verklaard dat hij in de loop der tijd fragmenten over de gebeurtenissen heeft gehoord en heeft hij met zoveel woorden nog eens herhaald dat hij er niet zoveel van weet.98
De stelling van de verdediging luidt dat [Peter la S.] het heel goed weet. Hij zou namelijk zelf de moord hebben gepleegd. Daartoe zijn op verzoek van de verdediging in eerste aanleg diverse getuigen ter terechtzitting gehoord en zijn zelfs anonieme bedreigde getuigen (op de voet van artikel 226a Sv) op initiatief van de verdediging geïntroduceerd. Zij hebben allen in meer of mindere mate belastend over [Peter la S.] verklaard.
Het hof merkt op dat de moord op [slachtoffer 13] niet aan de verdachte ten laste is gelegd.
Daardoor staat niet ter beoordeling of het feit bewezen kan worden verklaard. Dit betekent dat evenmin in die sleutel ter beantwoording voorligt de vraag of de getuige de waarheid heeft gesproken over dit feit.
Niettemin wordt het hof geroepen om buiten het verband van het bewijs van de tenlastelegging een oordeel te geven over het waarheidsgehalte van de verklaringen van de getuige over dit feit. Het oordeel met betrekking tot de verklaring over de moord op [slachtoffer 13] staat in de sleutel van een oordeel over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [Peter la S.] in het algemeen. In dat verband zal het hof de vraag beantwoorden of er aanwijzingen bestaan op grond waarvan moet worden aangenomen dat de getuige onwaarheid heeft gesproken. Bij een positieve beantwoording van die vraag komt immers ook de waarachtigheid van hetgeen hij overigens heeft verklaard ter discussie te staan.
Door de verdediging is gewezen op de verklaringen van de getuigen [getuige 4] , [getuige 5] , “NN1 hollow point”, F1 en F3. De laatstgenoemde getuige is later alsnog ter terechtzitting van de rechtbank achter gesloten deuren gehoord, waarbij de identiteit van de bedreigde getuige is onthuld aan procespartijen en de zittingsrechter. Daarnaast heeft de medeverdachte [Jesse R.] als getuige ter terechtzitting van 9 december 2010 een voor de getuige [Peter la S.] belastende verklaring afgelegd.
Namens de verdachte zijn in de kern de volgende aspecten uit de verklaringen gelicht.
F1 en F3 hebben beiden verklaard van [Peter la S.] zelf te hebben gehoord dat hij een man heeft doodgeschoten in een loods. Ook NN1 hollow point (gehoord ter terechtzitting in eerste aanleg van 19 januari 2012) heeft [Peter la S.] hierover horen spreken. Dit kan volgens de verdediging over niemand anders dan [slachtoffer 13] zijn gegaan. [Jesse R.] heeft op 9 december 2010 ter terechtzitting verklaard hoe [Peter la S.] [slachtoffer 13] heeft doodgeschoten. De getuige [getuige 4] heeft ter terechtzitting van de rechtbank op 15 maart en 5 april 2011 verklaard over een gesprek dat hij heeft gehad met [Peter la S.] bij de duikersplas in Vinkeveen waarin deze, sprekend over [slachtoffer 13] , vertelde dat “het uit de hand was gelopen”. [Jesse R.] was mogelijk ook betrokken. De getuige [getuige 5] (gehoord ter terechtzitting in eerste aanleg op 23 mei 2011 en op 7 juni 2011) heeft verklaard [Peter la S.] en [Jesse R.] te hebben ontmoet bij [restaurant 2] op de dag van de moord. Deze vertelden dat ze zojuist iemand hadden doodgeschoten en het lijk in het water hadden gegooid. [Peter la S.] had geschoten, hij was er trots op.
Hiertegenover staat de ontkenning van [Peter la S.] dat hij bij de uitvoering van de moord betrokken is geweest. Hij is zelfs niet op de plaats van het delict geweest, zo heeft hij verklaard.
Het hof betrekt het volgende in de beoordeling.
Het aantal getuigen dat over betrokkenheid van [Peter la S.] bij een levensdelict heeft verklaard is aanzienlijk. Opmerkelijk is dat [Peter la S.] van meet af aan kenbaar heeft gemaakt wel iets van de moord op [slachtoffer 13] te weten maar dat dit van geheel andere orde is dan wat de getuigen hebben verklaard.
Wat F3 betreft springt in het oog dat deze getuige ook op naam bij de rechter-commissaris is gehoord op 6 februari 2009. Dit is ongeveer een jaar vóór het moment waarop ten aanzien van deze getuige het verzoek tot verlening van de status van bedreigde getuige werd gedaan. Bij die gelegenheid heeft de getuige onder meer over [Peter la S.] gezegd: “In elk geval heeft hij mij nooit iets verteld over ernstig geweld in de richting van anderen”.99
Uit de verklaringen van de getuige NN1 blijkt dat hij, buiten het punt dat de moord in een loods zou zijn gepleegd, geen verdere details of kenmerkende elementen kan noemen van hetgeen [Peter la S.] tegen hem zou hebben gezegd. Hij heeft slechts een zeer globale herinnering.
Daarnaast dringt één kwestieus aspect in het bijzonder zich op. Tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris van de getuige op 1 september 2011 komt aan de orde dat de getuige pas bij deze gelegenheid voor het eerst over de loods spreekt en dat hij dit niet eerder tegen de advocaten met wie hij contact had gehad, had verteld.100 De getuige heeft ter terechtzitting van 19 januari 2012 toegelicht dat de aanleiding om de loods als locatie te noemen was gelegen in wrevel die bij hem was ontstaan in de richting van [Peter la S.] .101 De getuige NN1 bleek tijdens genoemd verhoor bij de rechter-commissaris op de hoogte te zijn van de inhoud van de verklaringen van de F-getuigen die onder meer over een loods als locatie van de moord hebben verklaard.102 Het voorgaande betekent dat (de totstandkoming van) het enige onderscheidende element in de verklaring van NN1 zoveel vragen oproept dat hierin geen ondersteuning kan worden gelezen voor de door de verdediging geopperde suggestie.
Wat de getuige [getuige 4] betreft valt op dat hij zich blijkens de verklaringen van de getuige [slachtoffer 15] sr heeft uitgelaten over de moord op [slachtoffer 13] . Op 26 januari 2009 heeft [slachtoffer 15] bij de rechter-commissaris verklaard van [getuige 4] te hebben gehoord dat [slachtoffer 13] [Jesse R.] uit zijn woning in Spanje had verwijderd. [Jesse R.] heeft toen aan [betrokkene 15] gevraagd om [slachtoffer 13] “om zeep te helpen” maar hij heeft het niet gedurfd. Het is later ergens in een zijkamertje alsnog gebeurd, heeft [getuige 4] aan [slachtoffer 15] verteld.103 [getuige 4] heeft aan [slachtoffer 15] nooit iets gezegd over de rol van [Peter la S.] hierin.104 Op 2 juli 2009 heeft [slachtoffer 15] sr deze verklaring in grote lijnen herhaald en daaraan toegevoegd dat het volgens [getuige 4] [Jesse R.] was die [slachtoffer 13] heeft doodgeschoten.105
[getuige 4] zelf is op 31 januari 2008 gehoord. Hij noemde bij die gelegenheid [Peter la S.] een hond, die ook Van Hout wilde omleggen.106 Ondanks deze opvatting en wetenschap heeft de getuige niet gesproken over de moord op [slachtoffer 13] . [getuige 4] heeft voorts ongeveer in het jaar 2008 aan de misdaadjournalist [journalist 1] verteld dat [Jesse R.] of [betrokkene 15] de moord heeft gepleegd. [journalist 1] heeft in die lijn ook een artikel geschreven. Dit is door [journalist 1] als getuige verklaard onder meer ter terechtzitting in hoger beroep van 23 juni 2014.107
Uit de uitlatingen van [getuige 4] zoals gedaan tegenover [slachtoffer 15] en [journalist 1] en, in mindere mate, uit diens verklaringen kan worden afgeleid dat [Jesse R.] mogelijk een actieve rol bij de moord heeft gehad. De wijze waarop [getuige 5] verslag heeft gedaan van de ontmoeting bij het wegrestaurant wijst in de richting van betrokkenheid van zowel [Jesse R.] als [Peter la S.] , in elk geval bij het wegmaken van het lijk. Dit alles verdraagt zich moeilijk met de verklaring van [Jesse R.] zelf dat hij aanwezig was als mediator en dat [Peter la S.] , nadat [betrokkene 15] bewust niet gericht op [slachtoffer 13] had geschoten, als enige [slachtoffer 13] met door hem afgevuurde kogels dodelijk heeft verwond.
Verder is het hof opgevallen dat de getuige [getuige 5] heeft verklaard dat hij een afspraak had met [Jesse R.] en dat hij [betrokkene 15] niet kende.108 [Jesse R.] daarentegen heeft op 7 juni 2011 als getuige ter terechtzitting verklaard dat [getuige 5] een afspraak had met [betrokkene 15] en dat hij, [Jesse R.] , deze afspraak slechts heeft aangegrepen om [betrokkene 15] te ontmoeten. [Jesse R.] zou namelijk nog de sleutel van de loods waarin het lichaam van [slachtoffer 13] had gelegen, uit handen van [betrokkene 15] terugkrijgen.109 Dit is een opmerkelijk verschil, met name in het licht van het gegeven dat [betrokkene 15] mogelijk één van de personen op de plaats delict is geweest.
Het voorgaande leidt het hof tot de slotsom dat van diverse getuigen niet kan worden vastgesteld of dan wel wanneer zij de waarheid hebben gesproken. Daarmee ontvalt de feitelijke grondslag reeds grotendeels aan de stelling van de verdediging over de betrokkenheid van [Peter la S.] bij de moord op [slachtoffer 13] .
Indien de inhoud van de afgelegde verklaringen toch als vertrekpunt wordt genomen, moet naar het oordeel van het hof met een veelheid aan mogelijke scenario’s rekening worden gehouden. Zo kan niet worden uitgesloten dat [Jesse R.] de dodelijke schoten heeft gelost. Evenmin kan het voor onmogelijk worden gehouden dat [Peter la S.] de schutter is geweest. Een gang van zaken waarbij [Peter la S.] en [Jesse R.] door hun respectieve bijdragen beiden als medeplegers hebben te gelden is eveneens denkbaar. Een actieve rol van [betrokkene 15] is in aanvulling daarop of wellicht zelfs in plaats daarvan ook niet denkbeeldig. Deze scenario’s sluiten elkaar voor een niet onbelangrijk deel uit.
Tot slot betrekt het hof de afwegingen van [Peter la S.] om uiteindelijk over Houtman te verklaren in de beoordeling van de vraag naar zijn mogelijke betrokkenheid bij de moord op [slachtoffer 13] . Op 12 maart 2009110 heeft hij hierover ter terechtzitting uitgebreid verklaard. Onder meer als volgt:
“Ik heb in Engeland nagedacht over de mogelijkheid om een deal met justitie te sluiten zonder Houtman te bekennen. Ik realiseerde mij dat de kans heel klein was dat dit kon. Bij de eerste oriënterende gesprekken met justitie in Nederland werd dat gevoel steeds sterker. Toen heb ik besloten de knoop door te hakken. Ik had begrepen dat ik volledige openheid van zaken moest geven als ik tot een deal wilde komen. (..) Ik vreesde dat ik met minimale veiligheid zou worden weggezet als ik niet alles zou vertellen. Ik dacht inderdaad dat de omvang van de bescherming minder zou zijn als ik Houtman niet zou bekennen. (..)
De voorzitter merkt op dat mij eerder is gevraagd of ik Houtman in de deal heb betrokken om mezelf interessanter te maken, en dat ik toen heb verklaard dat ik Houtman helemaal niet nodig had omdat er al genoeg was om tot een deal te komen. Zo heb ik het niet helemaal gezegd. Ik heb gezegd dat de zaken die tot dan toe besproken waren, interessant genoeg waren voor een deal, en dat ik op dat moment dacht dat het makkelijker zou zijn om zonder verklaring over Houtman tot een deal te komen. Maar dat had natuurlijk aan het licht kunnen komen in de rechtszaal. (..)
Voordat ik besloot over Houtman te verklaren heb ik nagedacht over hoe lang ik in dat geval zou moeten zitten. Ook heb ik nagedacht over de consequenties als ik niet over Houtman zou verklaren en dit zou uitkomen. Dan zou de halvering van de strafeis van de baan zijn. Ik heb alle voors en tegens tegen elkaar afgewogen en een beslissing genomen.”
Tegen de achtergrond van al deze afwegingen valt niet te begrijpen dat [Peter la S.] de aandacht vestigt op zijn beperkte wetenschap van de moord op [slachtoffer 13] terwijl hij daar een grotere betrokkenheid bij zou hebben gehad en [Jesse R.] , op zijn minst als getuige, daarvan kennis zou dragen. Er mag van worden uitgegaan dat [Peter la S.] zou hebben stilgestaan bij alle risico’s die zijn verbonden met achtergelaten sporen en geïnformeerde getuigen op een wijze die nog veel indringender is dan bij zijn afwegingen ten aanzien van de beslissing om over de moord op Houtman te verklaren.
Bij deze stand van zaken dient de conclusie te zijn dat er onvoldoende aanwijzingen zijn om er rekening mee te moeten houden dat [Peter la S.] onwaarheid heeft gesproken in zijn verklaringen over de zaak- [slachtoffer 13] . Dat betekent eveneens dat deze verklaringen hierover geen aanknopingspunt bieden voor twijfel aan de betrouwbaarheid van zijn verklaringen in het algemeen.
In voorgaande beschouwingen heeft het hof de totstandkoming van en gang van zaken bij het contact tussen de betrokken advocaten en de getuigen ten aanzien van de zaak- [slachtoffer 13] buiten beschouwing gelaten. Datzelfde geldt voor de positie die de getuigen zouden hebben ten opzichte van [Jesse R.] en zijn familie en [Peter la S.] . Door de advocaat-generaal zijn hierbij diverse kritische kanttekeningen geplaatst. Ook kan in het midden blijven het antwoord op de vraag of voldoende vaststaat dat de getuigen in alle gevallen specifiek over de moord op [slachtoffer 13] hebben gesproken.
3.3.7.1 De moord op Houtman
Houtman is op 2 november 2005 rond 20.00 uur, gezeten op de bestuurdersstoel van zijn auto, voor de ingang van zijn woning beschoten. Hij had kort tevoren de woning verlaten. Ondanks zijn verwondingen is Houtman nog uit de auto gestapt en naar de woning gelopen waar hij kort daarna is overleden.
[Peter la S.] heeft verklaard dat [Jesse R.] met een vuurwapen van het merk Glock Houtman van dichtbij heeft doodgeschoten, terwijl deze in de auto zat of aan het instappen was. [Peter la S.] zelf heeft op enige afstand gestaan.111 Hij was gewapend met een Kalashnikov-geweer en heeft daarmee “dekkingsvuur” gegeven dat tot doel had mensen op afstand te houden.112
Namens eerdergenoemde verdachten is het standpunt ingenomen dat [Peter la S.] aantoonbaar heeft gelogen over de gang van zaken op de plaats delict. De verdediging heeft tijdens het pleidooi een hiervan afwijkend scenario onderbouwd. Voorts is aangesloten bij nog een ander scenario dat door de raadslieden van één van de medeverdachten naar voren is gebracht. Deze scenario’s houden in dat [Peter la S.] en zijn mededader een andere rolverdeling hebben gehad waarbij [Peter la S.] zelf op Houtman heeft geschoten respectievelijk dat [Peter la S.] in het geheel niet op de plaats van het delict aanwezig is geweest. Voor beide alternatieven is in de kern ter ondersteuning aangevoerd dat de verklaring van [Peter la S.] vrijwel geen bevestiging vindt in objectieve onderzoeksgegevens en dat er uit het opsporingsonderzoek sterke contra-indicaties voor de door hem geschetste gang van zaken zijn gebleken. Met andere woorden, [Peter la S.] beschikt niet over daderkennis, althans niet over daderkennis die overeenkomt met de rol die hij bij de moord heeft gehad.
Het hof overweegt als volgt.
Vooraf verdient opmerking dat rekening dient te worden gehouden met de eerder besproken “zekerheidjes” die door [Peter la S.] in zijn eerste verklaring over de moord op Houtman zijn verwerkt. Deze betreffen in elk geval de looproute. Voor het overige zijn ze door [Peter la S.] inhoudelijk niet geduid.
3.3.7.1.1 Invloed vanuit mediaberichtgeving?
De suggestie is namens de verdachte gedaan dat [Peter la S.] zijn informatie over de gebeurtenissen op de plaats delict zou hebben verkregen via berichtgeving in de media. Meer in het bijzonder is daarbij genoemd het artikel “De fatale deal” in Nieuwe Revu, nummer 41 van oktober 2006.113
De advocaat-generaal heeft naar het oordeel van het hof in repliek met juistheid gewezen op enkele feiten die gedurende het onderzoek zijn komen vast te staan en waarover het artikel evidente onjuistheden bevat. Zo vermeldt het artikel in afwijking van de onderzoekresultaten dat Houtman in zijn auto aankwam bij zijn woning; dat hij bij aankomst bij zijn woning geroepen werd door twee mannen van achter een heg; dat Houtman is doodgeschoten met een
automatisch wapen en geraakt werd door zes kogels; dat Houtman vier of vijf keer
teruggeschoten heeft. Geen van deze, onjuiste, elementen komt voor in de verklaringen van [Peter la S.] . Integendeel, [Peter la S.] heeft verklaard dat Houtman is doodgeschoten nadat hij vanuit de woning naar de auto was gelopen en dat gebruik is gemaakt van een halfautomatisch wapen, te weten een Glock van waaruit ongeveer tien patronen zijn verschoten. Van terugschieten door Houtman heeft [Peter la S.] geen melding gemaakt.
Overigens worden in het artikel weinig tot geen opvallende details genoemd. Er is dus geen serieuze aanwijzing dat [Peter la S.] zich in zijn verklaringen op de inhoud ervan heeft gebaseerd.
3.3.7.1.2 Gelogen over de Fiat?
Volgens [Peter la S.] is Houtman die avond rond 19.45 uur in een bestelauto, door hem “Combo” genoemd, komen aanrijden.114 Gebleken is later dat het een Fiat Doblo betrof. Houtman zou de woning zijn ingegaan en later, toen hij weer buitenkwam te hebben plaatsgenomen in de Mercedes, waarna hij direct is doodgeschoten. Deze gang van zaken heeft [Peter la S.] in de loop der jaren telkens op deze wijze weergegeven.115 Als vaststaand kan worden aangenomen dat [Peter la S.] het hier niet bij het rechte eind heeft gehad. Uit diverse getuigenverklaringen is gebleken dat de Doblo de hele dag voor de woning heeft gestaan.116 Ook de bevinding dat het wegdek onder de Doblo droog was bij de start van het forensisch onderzoek wijst in die richting.117 Houtman is eerder die avond in de Mercedes komen aanrijden. Volgens [Peter la S.] is dat “absoluut niet waar”.118 [Peter la S.] heeft op vragen hierover steeds gezegd dat hij niet weet of dit een zekerheidje kan zijn geweest.119
Naar het oordeel van het hof valt niet in te zien wat redelijkerwijs de winst voor [Peter la S.] zou kunnen zijn geweest om hierover bewust in strijd met de waarheid te verklaren. Zeker niet waar het gaat om eventuele steun voor de veronderstelling dat [Peter la S.] hiermee zou hebben kunnen verhullen dat hij de Glock heeft gehanteerd. Het moet er daarom voor worden gehouden dat hij zich heeft vergist.
3.3.7.1.3 Kernpunten betreffende de PD Houtman: de hulzen en de looproute
Eén van de omstreden onderdelen van de verklaringen van [Peter la S.] is de vraag wat er met de hulzen die door de Kalashnikov zijn uitgeworpen is gebeurd. Hij heeft hierover wisselende verklaringen afgelegd. In kluisverklaring 15 heeft [Peter la S.] verklaard dat hij en [Jesse R.] zich niet druk hebben gemaakt om de hulzen die op de PD achterbleven.120 De hulzen uit de Kalashnikov waren nieuw uit het doosje en de Glock kwam van [Sjaak B.] . [Jesse R.] had er veel vertrouwen in dat de wapens “schoon” waren.121 Opmerkelijk in dit verband, met name in het licht van het vervolg, is dat tijdens dat verhoor op een vraag over het mogelijk gebruik van een hulzenzakje door [Peter la S.] niet wordt ingegaan.
De kwestie van de hulzen hield [Peter la S.] kennelijk bezig. In een gesprek met officier van justitie [officier van justitie 4] op 16 mei 2007 is hij hierop zelf teruggekomen en heeft hij gezegd dat hij heeft nagedacht over de hulzen. Hij herinnert zich dan dat hij iets in zijn handen heeft gehad dat hem hinderde bij het starten van de vluchtauto na de moord. Wat hij in zijn handen had, heeft
hij toen aan [Jesse R.] gegeven. [Peter la S.] acht het mogelijk dat [Jesse R.] deze voorwerpen onderweg uit het raam heeft gegooid. Diezelfde dag heeft [Peter la S.] een locatie aangewezen waar dit zou kunnen zijn gebeurd.122
Bij aanvang van het daaropvolgend verhoor van 24 mei 2007 vroeg [Peter la S.] direct aan de verhoorders of de hulzen waren gevonden.123 In dit verhoor van 24 mei 2007 heeft [Peter la S.] verklaard dat hij zich kan herinneren dat hij hulzen in zijn handen had bij het starten van de auto, maar dat hij zich niet kan herinneren dat hij ze geraapt had. [Peter la S.] heeft verklaard dat
[Jesse R.] onderweg de hulzen heeft weggegooid, bij een talud. Hij heeft hieraan toegevoegd dat dit relaas tot stand is gekomen door terug te redeneren en door reconstructie.124
Tijdens een politieverhoor op 20 juni 2007 heeft [Peter la S.] opnieuw aangedrongen op het zoeken naar de hulzen. Daarbij is nog over een tweede mogelijke locatie gesproken.125
Tijdens een zeer uitgebreid politieverhoor van 15 augustus 2007 kan [Peter la S.] zich niet herinneren dat er maatregelen zijn genomen om de hulzen op te vangen.126
In zijn verhoor van 4 oktober 2007 heeft [Peter la S.] verklaard dat hij zich kan herinneren dat hij de hulzen heeft overgedragen aan [Jesse R.] , maar dat hij inmiddels niet meer weet of het losse hulzen waren of dat het om een hulzenzakje ging. [Peter la S.] voegde hieraan toe dat zijn geheugen “niet meer schoon” is maar teveel is aangevuld met later gegeven informatie.127
Uit de processtukken blijkt dat op 4 en 11 oktober 2007 bij nader onderzoek van de plaats delict (verder: PD) tweemaal drie hulzen zijn gevonden.128 Deze zijn afkomstig van patronen van het kaliber dat is bestemd voor een Kalashnikov aanvalsgeweer. Twee hiervan zijn waarschijnlijk, de andere vier mogelijk, verschoten met de in de Amstel aangetroffen Kalashnikov.129 De hulzen zijn gevonden in de tuin van de overburen van Houtman, achter de heg, ter hoogte van een lantaarnpaal.
Tot slot blijkt dat in de tas met de gebruikte Kalashnikov (waarover hierna meer) stukken textiel zijn aangetroffen die als hulzenzakje kunnen worden gebruikt.130 Tijdens het verhoor van 19 december 2007131 kon [Peter la S.] zich het gebruik ervan herinneren.
Het hof stelt vast dat [Peter la S.] er aanvankelijk geen herinneringen aan heeft dat enige zorg is besteed aan de hulzen. Het was niet nodig, luidde zijn verklaring.132 Zoals uit eerdere beschouwingen al naar voren kwam was [Peter la S.] zich voortdurend bewust van het belang van technische en objectieve bevestiging van zijn verklaringen. Het eerste resultaat van die sensitiviteit was een uitleg over een hand vol voorwerpen die hem hebben gehinderd bij het wegrijden met de vluchtauto. In latere instantie werden deze voorwerpen door hem geduid als hulzen. De vraag of [Peter la S.] deze ook heeft geraapt blijft onbeantwoord. Verder dan speculatie over de vraag of en hoe de hulzen in alle hectiek zouden kunnen zijn geraapt, komt hij niet. Op een bepaald moment, ongeveer een jaar na het afleggen van kluisverklaring 15 moet [Peter la S.] dan zelf constateren dat zijn herinnering niet meer is te onderscheiden van de informatie waarmee hij is gevoed. Aangenomen moet worden dat de uiteindelijke vondst van de hulzen aan die vermenging alleen maar kan hebben bijgedragen. Dit alles relativeert de betekenis van alle verklaringen die [Peter la S.] over de hulzen heeft afgelegd in zeer aanzienlijke mate. Dat geldt ook voor de kluisverklaring van 2 november 2006, die door de procespartijen nog wel eens als “fris van de lever” is getypeerd. Deze verklaring is evenwel afgelegd nadat reeds een jaar sinds de moord was verstreken en is gebaseerd op ervaringen die zijn opgedaan tijdens zeer gecomprimeerde gebeurtenissen onder ongetwijfeld stressvolle omstandigheden. Bovendien heeft [Peter la S.] lang geaarzeld voordat hij zijn bekennende verklaring over de moord op Houtman aflegde.133 De tactische inzet van met de waarheid schurende details kan niet worden uitgesloten. Daarnaast heeft de behoefte om een sluitende en verifieerbare verklaring af te leggen een mechanisme bij [Peter la S.] in werking gezet waarover hij vrijwel direct zelf al niet meer de controle had.
Bij deze stand van zaken kan alleen een voor de bewijslevering zinvol verband worden gezocht tussen de vindplaats van de hulzen en de globale aanduiding van de locatie(s) waarvan [Peter la S.] heeft gezegd dat hij daar schoten heeft gelost.
Daarvoor is eerst een nadere verkenning nodig van hetgeen [Peter la S.] over de looproute op de PD heeft verklaard.
3.3.7.1.4 De looproute
[Peter la S.] heeft op 2 november 2006 verklaard dat rond 19.15 uur hij en [Jesse R.] aankwamen bij de woning van Houtman. [Jesse R.] had onderweg de wapens geprepareerd en doorgeladen.134 De Mercedes van Houtman stond voor de deur met de achterzijde richting het park. Ze zijn in de bosjes gaan zitten bij de buren. Er kwam een Combo aanrijden en de bestuurder parkeerde deze auto met de achterkant in de richting van het park, stapte uit en ging naar binnen. Volgens [Jesse R.] was het Houtman.135
Na enige tijd kwam Houtman naar buiten; hij liep naar de Mercedes. Hij opende de deur aan de bestuurderskant. [Jesse R.] liep toen op Houtman af, de afstand tot de auto was een meter of tien. [Peter la S.] denkt dat Houtman nog niet helemaal ingestapt was. [Jesse R.] schoot zonder onderbreking, twee handen geklemd om het wapen.
Over zijn looproute heeft [Peter la S.] gezegd:
“Ik ben naar de andere kant van de auto gelopen. […] Jesse liep weg vanaf de bestuurderszijde en liep in mijn richting en liep door. Ik zag plotseling lichtsporen. Rood van kleur. Ik heb geen idee wat het was maar het kwam in mijn beleving vanuit de richting van het huis. […] Ik schoot. Ik had mijn rechterhand aan de trekker en vuurde een salvo. Ik denk ongeveer 6 schoten.”
136
Bij het proces-verbaal van het verhoor is een situatietekening gevoegd die [Peter la S.] op diezelfde dag heeft gemaakt.
Over deze route heeft [Peter la S.] later gezegd dat dit een zekerheidje was. Bij diverse gelegenheden, bijvoorbeeld ter terechtzitting van 15 juni 2009 maar ook al bij de rechter-commissaris op 10 mei 2007 heeft hij gezegd dat hij op dit punt bewust niet naar waarheid heeft verklaard.137
Opmerking verdient dat [Peter la S.] in kluisverklaring 15 slechts zeer summier heeft verklaard over de looproute. Bij de rechter-commissaris, op 15 maart 2007, is hier maar weinig bij gekomen.138 Dat wekt geen verwondering want het ging hierbij om een zogeheten toetsverklaring. Deze is afgelegd in een verhoor met als doel de toetsing van de rechtmatigheid van de afspraak met justitie. Dit verhoor is van relatief korte duur en van beperkte diepgang geweest.
Op 24 mei 2007 is [Peter la S.] uitgebreid gehoord door de politie over de looproute. In de processen-verbaal van dit verhoor wordt verwezen naar een plattegrond maar het bijgevoegde exemplaar is niet ingetekend. [Peter la S.] toonde zich in dit verhoor onzeker over de richting waarin hij is gelopen toen [Jesse R.] schoot: doorgelopen langs de steeg tegenover de woning van Houtman, op de stoep, misschien iets verder nog.139 Volgens [Peter la S.] heeft hij twee salvo’s afgevuurd. Bij de eerste raakte hij de controle over het wapen kwijt. Rond het tweede salvo (over het precieze moment twijfelt hij en doet hij verschillende uitspraken) kwam [Jesse R.] hem voorbijgelopen op weg naar de auto. Over de plaats van het tweede salvo heeft [Peter la S.] verklaard, dat deze op de stoep maar misschien “wel iets verder nog” was gelegen. Hij heeft verklaard dat hij op die plek heeft “rondgelopen”.140
Op 15 augustus 2007 is [Peter la S.] opnieuw gehoord door de politie over de moord op Houtman. [Peter la S.] zegt dat hij tussen de bosjes en de Mercedes een salvo heeft afgevuurd waarbij het huis naast dat van Houtman is geraakt. Daarna is hij voor dan wel achter [Jesse R.] langs gelopen (die bij de openstaande deur van de Mercedes stond) en op de hoek bij de steeg aan de overkant van de straat gaan staan. Daar heeft hij in de lucht en in de Doblo geschoten.141
Op 4 oktober 2007 is [Peter la S.] weer door de politie gehoord. Er is een tekening gemaakt door [Peter la S.] tijdens dit verhoor. Daarop staat het eerste kruisje op de stoep en het tweede kruisje bij de knik in de heg bij de ingang van de steeg.142 Op deze tweede plek zijn zeer korte tijd na dit verhoor de hulzen gevonden. Overigens blijkt uit het proces-verbaal van dit verhoor niet ondubbelzinnig of met het kruisje ook de plaats van schieten is bedoeld. Dit moet worden afgeleid uit de samenhang met de verklaring van 15 augustus 2007.
Op 19 december 2007, nadat de vondst van de hulzen heeft plaatsgehad, heeft [Peter la S.] gezegd dat het een “vrij groot stuk” is waar hij heeft rondgelopen en dat hij niet kan zeggen waar hij precies heeft geschoten.143
Uit dit overzicht kan de conclusie worden getrokken dat [Peter la S.] niet met al te veel scherpte heeft gesproken over de locaties waar hij heeft gestaan tijdens de moord. Zijn herinneringen zijn ook niet zo scherp omlijnd. Soms zegt hij met zoveel woorden dat hij het niet precies weet. In het politieverhoor van 24 mei 2007 is onmiskenbaar sprake van invulling, op basis van niet meer dan een globale herinnering.
Door de advocaat-generaal is voorts nog gewezen op de animatie van de gebeurtenissen op de PD Houtman, waarover door de deskundige Lucas ter terechtzitting van de rechtbank op 2 juli 2009 een verklaring is afgelegd. Deze verklaring houdt onder meer het volgende in. Alle kogels uit de Glock moeten Houtman hebben geraakt terwijl hij op de bestuurdersstoel zat. Bij het schieten richting de Doblo en de woning moet de schutter met de Kalashnikov, gelet op het sporenbeeld, in de steeg naast de heg hebben gestaan. Alleen vanuit deze positie kunnen de doorschotopeningen in de Doblo worden verklaard.144
Het hof betrekt voorts in de overwegingen dat uit het onderzoek naar de Kalashnikov (waarvan hierna zal worden vastgesteld dat deze gebruikt is door [Peter la S.] ) is gebleken dat deze de hulzen rechts uitwerpt. Deze komen verspreid op de grond terecht op een afstand van 4,5 tot 7,7 meter vanaf de vuurplek, zo is gebleken uit onderzoek verricht op 12 september 2007 door de politie en het NFI.145 Tot slot vereist het geen bijzondere deskundigheid om te concluderen dat de vindplaats van de hulzen (in de tuin van de overburen van het slachtoffer, nabij de heg op een diepte van 2 tot 4 centimeter)146 niet exact de plek hoeft te zijn geweest waar deze twee jaar eerder op de grond zijn gevallen. Dit alles impliceert dat ook bij de uitleg van deze gegevens van een onzekerheidsmarge moet worden uitgegaan.
Door de verdediging is gewezen op de verklaringen van diverse ooggetuigen. Deze zouden op onderdelen sterk verschillen van de verklaringen van [Peter la S.] en daarom de betrouwbaarheid ervan ondermijnen.
De heer [getuige 15] , overbuurman, is op de dag van de moord zeer summier gehoord. Daarna pas weer op 4 juni 2007 en 13 januari 2009.
Op 4 juni 2007147 heeft hij verklaard dat hij 3 tot 6 knallen hoorde en toen naar het raam liep. Daar zag hij dat een persoon kennelijk vanuit de steeg de straat opliep en schoten afvuurde tijdens het rennen, met het wapen op heuphoogte. Hij vuurde in de richting van de Mercedes. Hij zegt ook dat deze man naar de Mercedes liep en daar leek te willen schuilen.
Hij heeft verklaard op 13 januari 2009148 dat hij en zijn gezinsleden tussen 19.00 en 20.00 aan het eten waren en knallen hoorden. Hij zag een man in donkere kleding die een lang voorwerp op heuphoogte vasthield. Daar kwamen flitsen uit en hij hoorde knallen. De schutter met het lange wapen liep vanuit de richting van de steeg.
[getuige 16] en [getuige 17] (moeder en dochter van het slachtoffer) hebben blijkens hun eerste verklaringen de moord niet gezien. Na het horen van de schoten zijn zij naar het keukenraam gelopen. [getuige 16] heeft op 3 november 2005 gezegd dat ze mannen heeft zien wegrennen vóórdat er door haar man werd gebonsd op de deur. Ze speculeert op dat moment over de richting vanwaar de daders kwamen.149
Later, op 6 april 2007 heeft [getuige 16] verklaard dat ze twee mannen ‘vanaf het busje’ vanaf de rechterkant had zien komen rennen. Ze zag vanuit het keukenraam dat ze schietend kwamen aanrennen. Ze hadden allebei een geweer.150
[getuige 17] (gehoord op 3 november 2005) hoorde schoten en zag twee mannen die zich nog even omdraaiden en daarna de steeg in renden. Over de plaatsen vanwaar is geschoten en of 1 dan wel 2 personen hebben geschoten, is ze niet zeker. Zij heeft niet op de daders gelet.
Volgens haar ‘had er maar een geschoten’.151
Als zij weer wordt gehoord op 31 mei 2007 zegt ze dat ze al naar buiten keek en toen lichtflitsen heeft gezien tegenover de straat, dat ze de mannen samen heeft gezien bij het huis en dat deze kwamen uit de richting van de steeg die gelegen is aan de overkant van de straat.152 Zij heeft ook haar vader zien rennen. Bij de rechter-commissaris op 15 januari 2009 heeft zij een nog concreter beschrijving gegeven. Ze heeft mannen uit de richting van de steeg zien rennen die om de Doblo heen renden.153
Uit dit overzicht van PD-getuigen blijkt op de eerste plaats dat zij kort na de moord slechts zeer summier zijn gehoord. Zij zijn pas anderhalf jaar later uitgebreider gehoord. Uit de eerste verklaringen blijkt dat de getuigen niet alles hebben gezien. Dat is niet vreemd. Ze hebben immers gereageerd op de schoten die zij hoorden. Verder mag worden aangenomen dat dit voor hen ook een zeer spanningsvolle situatie is geweest. Dat de spanning de waarnemingen van getuigen en de reproductie daarvan beperkt kan ook blijken uit de verklaring van de overbuurvrouw [getuige 18] . Zij heeft op 7 februari 2006 verklaard dat zij Houtman aan de rechterzijde van de auto heeft gezien, hetgeen op grond van de processtukken kan worden uitgesloten.154
Voorts is opmerkelijk dat [getuige 16] en [getuige 17] in de loop der tijd hun verklaringen verder hebben ingevuld en aangevuld. Dit past in het evoluerende beeld dat ook zichtbaar is bij de verklaringen van [getuige 16] over de opdrachtgevers van de moord, waarvoor door de verdediging op goede gronden aandacht is gevraagd.
3.3.7.1.5 Conclusie ten aanzien van de hulzen en de looproute in samenhang
Dit alles leidt het hof tot de slotsom dat voor de stelling van de verdediging dat de verklaringen van de ooggetuigen de juistheid van de verklaringen van [Peter la S.] over de gebeurtenissen op de plaats delict ontzenuwen, de feitelijke grondslag ontbreekt.
Voor het geopperde alternatieve scenario dat de daders beiden schietend zijn komen aanrennen uit de steeg is geen steun aanwezig.
Evenmin bieden de verklaringen aanknopingspunten voor twijfel aan hetgeen [Peter la S.] heeft verklaard over de plekken waar hij (ongeveer) heeft gestaan tijdens de moord op Houtman.
De aanduiding die [Peter la S.] van één van die plekken heeft gegeven vindt bevestiging in de plaatsen waar de hulzen afkomstig uit de Kalashnikov zijn aangetroffen en in de resultaten van het forensisch onderzoek naar de mogelijke kogelbanen. Bovendien sluit het gegeven dat er hulzen op de plaats delict zijn gevonden aan bij de eerste verklaringen van [Peter la S.] dat hij en [Jesse R.] zich geen zorgen maakten om de hulzen.
3.3.7.1.6 Vluchtroute
[Jesse R.] en [Peter la S.] zijn gevlucht via de tegenover de woning van Houtman gelegen steeg. Aan het eind daarvan stond de vluchtauto, een Citroën C5, klaar. Volgens [Peter la S.] stond aan het eind van de straat waardoor zij wegreden een “woning” waar twee mensen voor een groot, helder verlicht raam stonden.155 Op het door [Peter la S.] beschreven punt op de vluchtroute bevindt zich blijkens het onderzoek het gebouw van de Nieuwe Apostolische kerk. Uit onderzoek is gebleken dat daar op het genoemde moment in de deuropening twee personen hebben staan wachten.156 Het hof acht dit een sterke vorm van bevestiging. Dat [Peter la S.] het kruis op het gebouw niet heeft gezien en niet heeft onderkend dat het geen woning is, kan daar, mede gelet op het gegeven dat het een waarneming van zeer korte duur moet zijn geweest, niet afdoen.
Het hof betrekt daar ook bij dat het betreffende gebouw, blijkens de daarvan door de advocaat-generaal overgelegde foto’s,157 qua architectuur niet aanstonds als een kerk te herkennen is en weinig afwijkt van de woningen in dezelfde straat.
3.3.7.1.7 De gebruikte Kalashnikov
In kluisverklaring 15 heeft [Peter la S.] gezegd dat de Kalashnikov is opgehaald bij [betrokkene 9] in Limburg. Het wapen zat in een grote, sterke Albert Heijn-tas. In de tas lagen ook heel veel patronen, in doosjes, met elk 10 patronen erin.158 De gebruikte wapens, de Kalashnikov en de Glock, heeft [Peter la S.] na afloop in de Amstel heeft gedumpt. Op een plek gelegen voorbij het Kalfje.159 De Kalashnikov zat in de stevige Albert Heijn-tas met daarin alle patronen. De tas was nogal zwaar waardoor deze langs de walkant ligt. Het pistool zou hij een zwieper hebben gegeven, die ligt in het midden.
Op woensdag 29 november 2006 is de recherche op aanwijzen van [Peter la S.] naar een plek aan de Amstel gereden.160 Ter hoogte van deze locatie is op 20 maart 2007 uit de Amstel op ongeveer 4 meter uit de kant een tas opgedoken.161 Het betrof een zogenaamde “Big Shopper” tas van Albert Heijn. In deze tas zat een Roemeens kogelgeweer, afgeleid van de Russische Kalashnikov, model AK 47. Het wapen was schietklaar. Daarnaast bevonden zich in de tas onder meer ruim 400 patronen, een deel in 45 munitiedoosjes en een deel los in de tas.162
De in de tas en het wapen aangetroffen patronen waren van het kaliber 7,62x39 (Kalashnikov) type lichtspoor.163 Aan de hand van de mosselaangroei op de tas heeft de deskundige geconcludeerd dat het meest waarschijnlijk is dat de tas tussen september 2005 en augustus 2006 te water is geraakt.164
Tijdens nader onderzoek op de plaats delict op 4 en 11 oktober 2007 zijn in de tuin van perceel [adres 1] (de overburen van Houtman) nabij de heg die de grens vormt tussen de tuin en de stoep die leidt naar de eerder genoemde steeg in totaal zes hulzen aangetroffen. Deze zijn afkomstig van patronen van kaliber 7,62x39 Kalashnikov.165 De zes hulzen zijn gelijk aan de hulzen van de (lichtspoor)patronen uit de in de Amstel aangetroffen plastic tas. De sporen in de slaghoedjes van de hulzen zijn bij 4 van deze hulzen mogelijk en bij 2 van deze hulzen waarschijnlijk veroorzaakt door de afsluiter van de in de Amstel aangetroffen Kalashnikov.166 Uit een vergelijking van de samenstelling van de op de plaats delict aangetroffen kogelfragmenten met de in de plastic tas aangetroffen (lichtspoor)patronen blijkt dat er ten aanzien van de meeste onderzochte (lichtspoor)patronen een overeenkomst is vastgesteld in de chemische samenstelling voor zowel de mantels als het kogellood.167
Over het gebruik van de Kalashnikov heeft [Peter la S.] onder meer het volgende verklaard. Details ten aanzien van de looproute blijven hierbij onvermeld omdat deze eerder aan de orde zijn geweest.
[Peter la S.] heeft meermalen verklaard dat [Jesse R.] het wapen telkens heeft geprepareerd. Dit is gebeurd voorafgaand aan proefschieten en in de voorbereiding voor de eerdere keren dat zij beiden gewapend naar de woning van Houtman waren gegaan.168
In kluisverklaring 15 heeft [Peter la S.] onder meer verklaard dat hij lichtsporen in de lucht zag toen hij om de Mercedes heen liep. Daarna heeft hij zelf geschoten in de richting van het huis.169
Het was één salvo met de rechterhand aan de trekker. Er werden vier, vijf of zes kogels afgevuurd.170 Toen [Peter la S.] de trekker overhaalde begon het wapen gelijk te lopen. Hij raakte de controle kwijt waardoor het van richting veranderde.171
Bij de rechter-commissaris op 15 maart 2007, als er nog niet is gezocht naar de Kalashnikov, heeft [Peter la S.] onder meer verklaard dat hij [Jesse R.] zag schieten en dat hij is doorgelopen.172
Tijdens dit verhoor spreekt [Peter la S.] over meer salvo’s. Hij heeft zelf 6 à 7 keer in de Combo (Doblo) geschoten, puur van spanning. Hij houdt het voor mogelijk dat hij het huis van Houtman en/of dat van diens buren heeft geraakt.173
Op 24 mei 2007 heeft [Peter la S.] nog eens duidelijk geantwoord dat hij de trekker maar één keer hoefde over te halen. Hij zegt twee keer te hebben geschoten. De eerste keer kort, waarbij hij de greep op het wapen verloor, hij verschoot daarbij 3 tot 5 patronen. De tweede keer langer, een salvo bestaand uit ongeveer 15 patronen.174 Tijdens dit verhoor en het verhoor op 15 augustus 2007 maakt [Peter la S.] wel onderscheid met een Uzi. Anders dan bij dit wapen geeft de Kalashnikov het gevoel dat elk patroon afzonderlijk wordt geladen. Ook verschillen de wapens wat betreft het geluid tijdens het schieten.175
Tijdens verhoren op 24 mei 2007 en 31 juli 2007 uit [Peter la S.] zijn onzekerheid of hij de lichtsporen heeft gezien voordat hij schoot of dat hij op dat moment zelf al had geschoten.176
Op 15 augustus 2007 is [Peter la S.] door de politie gehoord over Houtman. Daarbij wordt de gevonden AK aan hem getoond. [Peter la S.] weet dan niet hoe hij de inklapbare kolf van de AK moet bedienen. Hij zegt dat de kolf niet uitgeklapt is geweest.177
Het “weglopen” van het wapen is een constante in de herinnering van [Peter la S.] gebleken. Ter terechtzitting van 15 juni 2009 heeft hij gezegd dat hij zich dit nog steeds, ondanks de vele verhoren die zijn geheugen hebben beïnvloed, herinnert.178 Bij welk salvo en op welke plek het wapen wegliep weet hij niet meer.179 Tijdens diverse verhoren bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat het tijdens het tweede salvo gebeurde. Ook heeft hij wel gezegd dat het (vermoedelijk) bij het eerste salvo het geval was.180
In het debat ter terechtzitting is voor de volgende aspecten in het bijzonder aandacht gevraagd. [Peter la S.] wist niet zoveel van het wapen, onder meer waar het ging om het uitklappen van de kolf.
Daarnaast is uit onderzoek gebleken dat het niet mogelijk is om volautomatisch te schieten met de gevonden AK, maar slechts semiautomatisch.181 De trekker moet telkens worden overgehaald om een patroon te verschieten. Daarbij verdient wel vermelding dat ook bij semiautomatisch gebruik de vuursnelheid hoog kan liggen: 240-360 schoten per minuut.182
Uitgaande van het gegeven dat de trekker bij het verschieten van elke patroon opnieuw diende te worden overgehaald roept de verklaring van [Peter la S.] dat het wapen “wegliep” vragen op.
Wat de kolf van de Kalashnikov betreft overweegt het hof als volgt. [Peter la S.] heeft van meet af aan verklaard dat hij het wapen onder zijn halflange jas heeft gedragen.183 Verder heeft hij telkens gezegd dat [Jesse R.] zich met de technische kanten van het wapen bezig hield. [Jesse R.] prepareerde het wapen, laadde het met de patronen en gaf het op de diverse momenten dat zij gewapend naar het huis van Houtman zijn gegaan gebruiksklaar aan [Peter la S.] . Daarnaast werd [Peter la S.] ten tijde van de moord overvallen door het gedrag van het wapen. In latere verklaringen heeft hij bovendien gezegd dat hij vanaf heuphoogte schoot.184 In dit licht kan aan het gegeven dat [Peter la S.] de inklapbare kolf van de Kalashnikov niet kan bedienen, naar het oordeel van het hof weinig onderscheidende betekenis worden toegekend.
Het hof merkt op dat [Peter la S.] tijdens de verhoren zijn gemoedstoestand ten tijde van de moord heeft getypeerd. Hij heeft deze onder meer omschreven als: paniek, niet weten wat hij moest doen, een staat van bewustzijnsvernauwing, niet meer in staat tot rationele overwegingen.185 In die toestand heeft hij ook gehandeld. Bovendien hebben de gebeurtenissen tijdens de moord elkaar snel opgevolgd en zich in ten hoogste enkele minuten afgespeeld.
Het kan niet anders dan dat dit zowel de beleving ter plekke als de herinnering mede heeft bepaald. Diverse vergissingen, al dan niet als direct gevolg hiervan, zijn al gebleken. Hierbij gaat het om herinneringen waaraan [Peter la S.] is blijven vasthouden en waarvan niet goed valt in te zien wat zijn belang bij een volgehouden leugen zou zijn. Hiervoor kwam al aan de orde dat [Peter la S.] zich moet hebben vergist ten aanzien van de auto waarin Houtman kwam aanrijden. Hij lijkt zich ook te hebben vergist waar hij stellig is blijven verklaren dat hij de woning van de buren op nummer 23 heeft geraakt. Aan deze woning is geen schade als gevolg van kogelinslagen waargenomen, in tegenstelling tot de woning van Houtman zelf. Daarvan zijn de tuinmuur en de voorgevel geraakt.186 Overigens laat [Peter la S.] op 15 maart 2007 bij de rechter-commissaris nog in het midden welke woning hij zou hebben geraakt.187
Wat de plaatsen waar [Peter la S.] heeft gelopen en gestaan betreft geldt hetzelfde. In globale zin heeft hij daarover uitspraken gedaan die onderling verschillen vertonen waarbij hij heeft verwezen naar zijn mentale toestand. Vertroebeling door het aanvankelijk ingebouwde zekerheidje heeft naar alle waarschijnlijkheid ook een rol gespeeld. Maar desondanks worden de grote lijnen bevestigd zowel door de vindplaats van de hulzen als door de inschoten in de woning en in de Doblo.
Tegen deze achtergrond kan naar het oordeel van het hof ook de opmerking over het weglopen van het wapen worden begrepen. Hiermee lijkt de beleving van controleverlies tot uitdrukking te zijn gebracht die bij [Peter la S.] onder de stressvolle omstandigheden werd veroorzaakt door het naar rechts trekken van het wapen (waarvan door onderzoek is gebleken dat dit ook bij semi-automatisch schieten met dit wapen in zekere mate gebeurt).188 Het is juist de vasthoudendheid waarmee hij deze herinnering telkens heeft verwoord die dit vermoeden bevestigt. Ook nadat [Peter la S.] , geconfronteerd met onderzoeksresultaten, is gaan twijfelen of hij wellicht toch vaker de trekker heeft moeten overhalen, is dit onderdeel van zijn verklaringen onveranderd gebleven.
Over de vraag hoe het kan dat [Peter la S.] zo stellig en bestendig heeft verklaard dat hij de trekker slechts éénmaal diende over te halen kan geen nadere duidelijkheid worden verkregen.
In het licht van het geheel aan onderzoeksresultaten waarin op tal van significante en relevante onderdelen bevestiging wordt geboden voor de verklaringen van [Peter la S.] , kan aan dit aspect echter niet zoveel betekenis toekomen dat het de waarde van die bevestiging wezenlijk aantast.
3.3.7.1.8 Verankering PD Houtman
Uit de voorgaande bespreking kan worden afgeleid dat de verklaringen van [Peter la S.] enkele onbeantwoorde vragen overlaten waar het gaat om de gang van zaken bij de moord op Houtman. Daartegenover staat een groot aantal onderzoeksbevindingen dat bevestiging biedt voor zijn verklaringen. Dit kan blijken uit het volgende overzicht.
- [Peter la S.] heeft in kluisverklaring 15 en in zijn verklaring bij de politie van 15 augustus 2007 de tuin van de buren van Houtman en ook overigens de situatie ter plaatse beschreven op een wijze die overeenstemt met de werkelijkheid.189
- [Peter la S.] heeft verklaard dat op de garagedeur van Houtman een Looney Tunes-tekening zit.190 Dit klopt.191
- [Peter la S.] heeft in kluisverklaring 15 het uiterlijk van Houtman (donker haar, brildragend) en diens auto (nieuw type donkere Mercedes) beschreven. Dit is correct.192
- [Peter la S.] heeft verklaard dat het aantal schutters twee was. Hiervoor is bevestiging in de besproken forensische gegevens, in het bijzonder betreffende de aangetroffen kogels en hulzen en in verklaringen van ooggetuigen.
- Volgens [Peter la S.] heeft [Jesse R.] vanaf korte afstand, ongeveer twee meter) geschoten op Houtman. Dit komt overeen met de vastgestelde schootsafstand (0,5 tot 2 meter). 193
- Het door [Jesse R.] gebruikte wapen was volgens [Peter la S.] een Glock 45. De negen op de plaats delict aangetroffen hulzen zijn afkomstig van pistoolpatronen van het kaliber .45 ACP en zijn zeer waarschijnlijk verschoten uit één en hetzelfde vuurwapen, vermoedelijk een semiautomatisch werkend pistool van het merk Glock. De in totaal acht gevonden kogels zijn zeer waarschijnlijk van het kaliber .45 ACP. De sporen in de kogels passen bij een pistool van het merk Glock.194
- Het gevonden aantal hulzen en kogels afkomstig uit het moordwapen en de verwondingen van Houtman stemmen overeen met hetgeen [Peter la S.] daarover heeft verklaard.195 [Jesse R.] zou het magazijn hebben leeggeschoten, tien patronen ongeveer.
- [Peter la S.] heeft verklaard dat de gebruikte Glock een bijzonder wapen was, een collectors item. Dit klopt. In afwijking van het standaardkaliber 9 mm was het kaliber munitie dat met het wapen verschoten wordt .45.196
- [Peter la S.] heeft verklaard dat Houtman in zijn auto zat cq. aan het instappen was. Dat correspondeert met het aantreffen van kogels in de auto en inschoten en bloed op de bestuurdersstoel.197
- [Peter la S.] heeft gehoord dat Houtman nog een krachtterm als “kankerhonden/kankerlijers” heeft geroepen. Dit is bevestigd door diens vrouw en dochter.198
- [Peter la S.] heeft tijdens het schieten lichtsporen gezien. Tal van onderzoeksbevindingen zoals eerder aangehaald bevestigen het gebruik van lichtspoormunitie door de schutter met de Kalashnikov.
- De gebruikte Glock is niet teruggevonden in de Amstel, mogelijk als gevolg van verplaatsing door het scheepvaartverkeer. Dit is weliswaar een gebrek aan verankering maar het houdt ook in dat dit tweede wapen niet in de tas van de AK zat, hetgeen overeenstemt met de verklaringen van [Peter la S.] .
- [Peter la S.] heeft met juistheid verklaard dat er een Kalashnikov is gebruikt. Op zijn aanwijzen is deze teruggevonden in de Amstel. In een tas met een zeer grote hoeveelheid patronen. Dat klopt ook.199
- De mosselgroei op de tas sluit aan bij de periode waarin [Peter la S.] de tas in de Amstel zegt te hebben gegooid.200
- [Peter la S.] heeft in zijn verklaringen in globale termen gesproken over de plaats van waar met de AK is geschoten. Dit is bevestigd door de resultaten van het forensisch onderzoek.201
- [Peter la S.] herinnert zich dat hij in de Doblo heeft geschoten. In deze auto zijn in- en uitschotopeningen aangetroffen.202 Ook is een kogeldeel gevonden, dat vermoedelijk van het kaliber is dat met een Kalashnikov wordt verschoten.203
- [Peter la S.] herinnert zich ook een woning te hebben geraakt. Ook dat wordt door de resultaten van het opsporingsonderzoek bevestigd.204
- [Peter la S.] heeft verklaard dat hij en [Peter la S.] via de steeg zijn gevlucht. Hierover hebben getuigen205 verklaard en het past ook in de waarneming van [Peter la S.] tijdens de vlucht.
- [Peter la S.] heeft verklaard over de door de vluchtauto gevolgde route. In de straat aan het einde van de steeg, de Funke Küpperstraat, moet men linksaf. Op dat punt heeft [Peter la S.] personen bij de deur van de Nieuw-Apostolische kerk gezien die daar inderdaad hebben gestaan.206
Voorts zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
- De financiën van mevrouw [betrokkene 10] , toenmalige partner van [Peter la S.] , zijn onderzocht.207 Van 1 oktober 2005 t/m 31 december 2005 werd er in negen tranches bijna 25.000 euro aan contanten op haar rekening gestort. Daarvan is het grootste gedeelte zeer kort na de moord gestort. Met het geld zijn gokschulden afbetaald. [Peter la S.] heeft verklaard dat hij haar geld heeft gegeven uit de opbrengst.
Al het voorgaande leidt het hof tot de slotsom dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de algehele betrouwbaarheid van hetgeen [Peter la S.] over de gebeurtenissen op de PD Houtman heeft verklaard. Dat betekent dat in de inhoud van zijn verklaringen hierover evenmin grond is gelegen om de betrouwbaarheid van de verklaringen van [Peter la S.] in het algemeen aangetast te achten.
3.3.7.1.9 De documenten op de laptop van [Peter la S.]
In de slotfase van de behandeling van de zaak door de rechtbank, ter terechtzitting van 24 september 2012, heeft de officier van justitie stukken ingebracht. Deze waren aangetroffen op de laptop van [Peter la S.] na een onderzoek door het Team Getuigenbescherming (TGB).
Eén deel208 bevat diverse ‘ontboezemingen’ van [Peter la S.] . Hierin wordt onder meer een nieuwe versie van de ontmoeting met [Willem H.] op het Gelderlandplein gegeven die inhoudt dat er geen contact is geweest op dat moment. Daarnaast is er een document getiteld “D-fense Houtman”.209 Het bevat tactische overwegingen die betrekking hebben op de gang van zaken tijdens de moord op Houtman en op wat [Peter la S.] hierover had verklaard. Een lijst met punten die zijn verklaringen ondersteunen respectievelijk ontkrachten maakt hier deel van uit.
Verder is er een document210 gevonden waarin [Peter la S.] schrijft dat hij is gestuurd door de CIE. Details zouden hem zijn ingefluisterd tijdens de verhoren. Ten aanzien van de zekerheidjes heeft hij geschreven dat het punten betrof waar hij in het geheel niet zeker van was. Ook hierin is hij gestuurd door de CIE. Ten tijde van de moord op Houtman was [Peter la S.] niet op de plaats delict.
[Peter la S.] heeft hierop ter terechtzitting van 24 en 27 september 2012 gereageerd. Hij heeft verklaard dat de stukken zijn geschreven vanwege de problemen met het TGB. Ze zouden moeten dienen als breekijzer in de onderhandelingen. “Het was oorlog” in de beleving van [Peter la S.] .211 Een deel van de stukken was al geschreven in juni 2009, omdat [Peter la S.] ook toen naar eigen zeggen al overhoop lag met het TGB. Er is geen inhoudelijke sturing geweest zoals in de documenten is gesteld. De alternatieve verklaring inzake de moord op Houtman is feitelijk onjuist en was opgesteld voor het geval de afspraak door het OM zou worden opgezegd.212
Het hof maakt uit deze gang van zaken op dat hierdoor de persoon van [Peter la S.] verder wordt gekleurd. Hij heeft in zijn eigen strafzaak strategisch geopereerd en is dat blijven doen. De creativiteit die hij daarbij aan de dag heeft gelegd is aanzienlijk. Bovendien kan uit de vele incidenten tijdens de zittingen van de rechtbank worden opgemaakt dat het zoeken van de dialoog en het aannemen van het perspectief van de wederpartij geen deel hebben uitgemaakt van het gedragsrepertoire van [Peter la S.] . Conflicten vormden diens “levenswater”, aldus de officier van justitie belast met getuigenbescherming, mr. [officier van justitie 2] .213
Anders dan de rechtbank gaat het hof niet zover dat de door [Peter la S.] gevolgde werkwijze vraagtekens oproept ten aanzien van zijn eerder afgelegde verklaringen. Het gaat allereerst niet om door [Peter la S.] afgelegde verklaringen maar om documenten die zo nodig in zijn eigen strafzaak, meer in het bijzonder met het oog op de vormgeving van de beschermingsmaatregelen, konden worden ingezet. Bovendien had [Peter la S.] een aanzienlijk deel van zijn verklaringen al afgelegd. Ook in juni 2009, toen [Peter la S.] “D-fense Houtman” schreef, was hij al vele malen bij de politie en de rechter-commissaris gehoord. De overige documenten waren van nog (iets) latere datum.214 Er is niet gebleken dat de onder [Peter la S.] aangetroffen documenten diens verklaringen hebben beïnvloed.
3.3.7.2 Specifiek namens [Mohamed R.] gevoerde verweren
Namens [Mohamed R.] is specifiek ten aanzien van hetgeen [Peter la S.] over de aan [Mohamed R.] tenlastegelegde zaken heeft verklaard, nog het navolgende aangevoerd. De verklaringen van [Peter la S.] over deze zaken zijn stuk voor stuk verklaringen van horen zeggen. Daarbij zal altijd inkleuring plaatsvinden en bij [Peter la S.] is die kleuring zeer uitgesproken te noemen. [Peter la S.] heeft verklaard alle verhalen omtrent deze feiten van [Jesse R.] in de PI Wolvenplein te hebben vernomen. Dit is nauwelijks te verifiëren of te falsificeren; wel heeft het verhoor van voormalige medewerkers van de betreffende PI duidelijk gemaakt dat het helemaal niet mogelijk is geweest dat [Jesse R.] en [Peter la S.] toen urenlang met elkaar zaken hebben besproken.
Niet altijd is duidelijk welke informatie [Peter la S.] van [Jesse R.] heeft gehoord of wat hij in dossiers heeft gelezen. Bovendien is niet zeker of [Jesse R.] aan [Peter la S.] wel altijd de waarheid heeft verteld.
Ook kunnen er vraagtekens worden gesteld bij het geheugen van [Peter la S.] en is – zeker waar het hier in 2006 weergegeven herinneringen uit 1994/1995 betreft – onvermijdelijk dat interne en externe factoren die herinneringen hebben beïnvloed. Tenslotte blijkt dat [Peter la S.] inhoudelijke discrepanties tussen zijn verklaringen niet kan uitleggen; in ieder geval is zijn uitleg niet-verifieerbaar.
Het hof overweegt dat het juist is dat de verklaringen van [Peter la S.] over de aan [Mohamed R.] tenlastegelegde “93-zaken” gebaseerd zijn op hetgeen [Jesse R.] hem over die zaken in de periode 1994/1995 in de PI Wolvenplein heeft verteld. Het is eveneens juist dat dat tussen die periode en de periode waarin [Peter la S.] verklaringen is gaan afleggen (2006) geruime tijd is gelegen. Met betrekking tot door de verdediging geconstateerde verschillen en inconsistenties in de jaren vanaf 2006 verwijst het hof naar hetgeen eerder al is overwogen; die verschillen hoeven aan bruikbaarheid van de verklaringen in het algemeen niet in de weg te staan. Het hof stelt vast dat [Peter la S.] in zijn verklaringen – in ieder geval na daarnaar te zijn gevraagd – heeft getracht onderscheid te maken tussen wat hij van [Jesse R.] heeft gehoord, wat hij in een dossier kan hebben gelezen en wat hij op basis van zijn kennis en ervaringen heeft geconcludeerd en/of ingekleurd. Waar hij tot dit onderscheid niet in staat bleek, heeft hij dit ook aangegeven. Dat [Jesse R.] tegen [Peter la S.] mogelijk niet altijd de waarheid heeft gesproken, kan niet worden uitgesloten. Hier staat tegenover dat niet gebleken is dat ook in de periode 1994/1995 al sprake was van het eerdergenoemde “schaakspel” tussen [Jesse R.] en [Peter la S.] , zodat niet aannemelijk is dat [Jesse R.] toen ‘desinformatie’ aan [Peter la S.] heeft gegeven. De verklaringen van [Peter la S.] over de situatie in PI Wolvenplein vinden steun in het dossier. Gebleken is immers dat inderdaad [Jesse R.] en [Peter la S.] toen daar samen op de door [Peter la S.] genoemde cellen gedetineerd waren en dat zij contacten met elkaar onderhielden.215 Anders dan de verdediging, maakt het hof uit de verhoren van getuigen ( [getuige 35] , [getuige 44] , [Opa-getuige-4]216) op dat het door [Peter la S.] geschetste contact niet onmogelijk is geweest. Immers, uit hun verklaringen volgt dat gedetineerden gedurende de zogenaamde toiletrondes bij elkaar op de cel konden komen, dat controle daarop niet goed mogelijk was en dat toezicht daarop ook afhankelijk was van de persoon van de bewaarder.
Tenslotte overweegt het hof dat de verklaringen van [Peter la S.] over de aan [Mohamed R.] tenlastegelegde feiten op belangrijke punten worden ondersteund door andere getuigenverklaringen en bevindingen, zoals hierna zal blijken.