GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.184.380/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 2671419/CV EXPL 14-115
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 juli 2017
De STICHTING PENSIOENFONDS VLIEGERS MARTINAIR HOLLAND,
gevestigd te Haarlemmermeer,
appellante,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
[geïntimeerde]
,
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. F.J.H.M. Berndsen te Breda.
1 Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna het Pensioenfonds en [geïntimeerde] genoemd.
Het Pensioenfonds is bij dagvaarding van 3 december 2015 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kantonrechter), van 24 september 2015, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en het Pensioenfonds als gedaagde.
Bij arrest van 2 februari 2016 heeft het hof een comparitie van partijen gelast, die blijkens daarvan opgemaakt proces-verbaal op 30 maart 2016 is gehouden en bij gelegenheid waarvan het Pensioenfonds nog één productie in het geding heeft gebracht.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 1 februari 2017 doen bepleiten, ieder door hun advocaat voornoemd en aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. [geïntimeerde] heeft nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Het Pensioenfonds heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen en - uitvoerbaar bij voorraad – [geïntimeerde] zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen inmiddels ter uitvoering van het bestreden vonnis door het Pensioenfonds is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2013 alsmede veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van het beroep, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van het Pensioenfonds in de kosten van het geding in hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
2 Feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder het kopje ‘De feiten’ de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
( i) De partner van [geïntimeerde] , wijlen mevrouw [X] , is op 21 maart 2005 in dienst getreden bij Martinair Holland NV. hierna te noemen: Martinair. Krachtens de op dit dienstverband toepasselijke CAO is door ondertekening van de arbeidsovereenkomst tevens een pensioenovereenkomst tot stand gekomen.
Op deze pensioenovereenkomst is het Pensioenreglement (hierna “het Reglement”) van het Pensioenfonds Vliegers Martinair Holland van toepassing. Het Pensioenfonds heeft de aanspraken van de deelnemers herverzekerd bij AEGON.
(ii) [X] en [geïntimeerde] zijn in november 2011 in de woning van [X] gaan samenwonen en op 5 augustus 2012 is hun dochter [Y] geboren.
(iii) Omstreeks oktober 2012 hebben [geïntimeerde] en [X] een woning in [plaats] gekocht en zijn daartoe een hypothecaire lening aangegaan. De woning van [X] is verkocht.
(iv) Op 17 december 2012 hebben [geïntimeerde] en [X] bij notaris
Ottevangers te Molenwaard een bespreking gehad. Zij hebben een volmacht ondertekend waarbij de notaris gemachtigd werd om namens hen te tekenen voor de levering van de woning te [plaats] , die op 27 december 2012 heeft plaatsgevonden. Tijdens die bespreking hebben [geïntimeerde] en [X] aan notaris Ottevangers de opdracht gegeven tot het opstellen van twee testamenten en een samenlevingsovereenkomst. De concepten zijn blijkens een schriftelijke verklaring van de notaris van 17 december 2013 daadwerkelijk opgesteld. Ondertekening hiervan was voorzien voor op 21 januari 2013 om 11.00 uur.
( v) [X] is op 4 januari 2013 door zelfdoding overleden.
(vi) In artikel 10 van het Reglement staat het volgende bepaald:
“1. Het partnerpensioen gaat in op de dag waarop de (gewezen) deelnemer overlijdt en wordt vervolgens uitgekeerd tot de dag waarop de nabestaande partner overlijdt.
(...)
3. Om in aanmerking te komen voor het partnerpensioen dient de betreffende partner te voldoen aan de definitie van nabestaande partner als omschreven in artikel 1 sub e in samenhang met artikel 1 sub c.”
In artikel 1 sub c van het Reglement is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
“de partner:
(...)
3. degene met wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde gedurende ten minste 6
maanden een gezamenlijke huishouding voert mits;’
- de partners een duurzame gemeenschappelijke huishouding zijn aangegaan die is
vastgelegd in een notarieel samenlevingscontract;
- de partners niet zijn gehuwd, een geregistreerd partnerschap of een gezamenlijke
huishouding met een ander hebben;
- er sprake is van een relatie van twee personen en zij geen bloed- of aanverwanten in de rechte lijn van elkaar zijn;
- voor de pensioendatum of tijdens de periode waarin de arbeidsovereenkomst met de
werkgever is verlengd aan alle bovengenoemde voorwaarden is voldaan en de (gewezen) deelnemer zijn partner schriftelijk heeft aangemeld bij het fonds;”
In artikel 1 sub e van het Reglement is het volgende bepaald:
de nabestaande partner degene die bij overlijden van de (gewezen) deelnemer zijn partner is;
In artikel 11 van het reglement is, zover hier van belang, het volgende bepaald:
“1. Het tijdelijke nabestaanden pensioen gaat in op de dag waarop de deelnemer vóór de pensioendatum overlijdt en wordt uitgekeerd tot de dag waarop de nabestaandepartner overlijdt, doch uiterlijk tot de dag waarop de nabestaande partner de 65-jarige leeftijd bereikt.”
(vii) Bij brief van 23 mei 2013 heeft mr. R.C.J. Berkvens namens [geïntimeerde] aan Martinair Holland N.V. verzocht om uitkering van het nabestaandenpensioen.
Bij brief van 19 juni 2013 heeft het Pensioenfonds aan [geïntimeerde] laten weten dat zijn verzoek tot toekenning (en uitkering) van nabestaandenpensioen werd afgewezen omdat niet is voldaan aan de bij Reglement gestelde eisen dat sprake moet zijn van een notarieel samenlevingscontract en dat [geïntimeerde] door [X] schriftelijk was aangemeld bij het Pensioenfonds.
4 Beslissing
vernietigt het vonnis waarvan beroep,
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van het Pensioenfonds begroot op € 1.500,= voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 812,19 aan verschotten en € 2.682,= voor salaris;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling van hetgeen het Pensioenfonds ter uitvoering van het vonnis waarvan beroep aan hem heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2013 althans vanaf de dag der feitelijke betalingen;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
Dit arrest is gewezen door mrs. G. Boot, C.M. Aarts en H.M.M. Steenberghe en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2017.