GERECHTSHOF AMSTERDAM
Kenmerk 16/00241
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AMS 15/4479 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
de heffingsambtenaar van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht,
de heffingsambtenaar,
(gemachtigden: mr. A. van Griethuysen en G.T.C. Opgenhaffen).
1 Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De heffingsambtenaar heeft op 28 februari 2015 aan belanghebbende voor het object [adres] in [woonplaats] voor het kalender jaar 2015 een aanslag waterschapsbelasting opgelegd van € 264,16. De aanslag betreft een watersysteemheffing ingezetenen van € 102,88 en een zuiveringsheffing woonruimte van € 161,28.
1.2.
Na tegen de aanslag gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar de aanslag bij uitspraak op bezwaar van 12 juni 2015 gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld. Bij uitspraak van 3 mei 2016 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 14 juni 2016. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Op 9 juni 2017 is van belanghebbende een nader stuk ingekomen bij het Hof. Een afschrift hiervan is aan de heffingsambtenaar verstrekt.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2017. Ter zitting van het Hof zijn van de zijde van belanghebbende verschenen zijn gemachtigde [gemachtigde] , ter bijstand vergezeld door [naam 2] en namens de heffingsambtenaar mr. A. van Griethuysen en G.T.C. Opgenhaffen.Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het volgende overwogen: (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
1. Bij besluit van 28 februari 2015 heeft verweerder eiser een aanslag waterschapsbelasting voor het kalenderjaar 2015 van € 264,16 voor het object [adres] in [woonplaats] opgelegd. De aanslag betreft een watersysteemheffing ingezetenen van € 102,88 en een zuiveringsheffing woonruimte van € 161,28. Bij de bestreden uitspraak heeft verweerder deze aanslag gehandhaafd.
2. Eiser heeft aangevoerd dat de aanslag waterschapsbelasting is opgelegd in strijd met het Rijksverzorgingsbeleid voor Ambonezen (hierna: het Rijksverzorgingsbeleid), het Memorandum (Uniezaken), houdende een overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van de Republiek der Verenigde Staten van Indonesië (Tractatenblad, 1951, nr. 4; hierna: het Memorandum) en de Beschikking van de minister van Maatschappelijk Werk van 31 juli 1961, Sectie I, No. 56997 (hierna: de Beschikking). Ter zitting heeft eiser nader toegelicht dat hij op grond van deze regelingen niet kan worden ingeschreven in de basisregistratie personen. Subsidiair heeft eiser aangevoerd dat niet hij, maar de Staat der Nederlanden de aanslag waterschapsbelasting dient te betalen, namelijk uit de op grond van het Rijksverzorgingsbeleid voor eisers grootvader – die ex-K.N.I.L.-militair was – beschikbare gelden.
3.1.Op grond van artikel 117, eerste lid, aanhef en onder a, van de Waterschapswet wordt ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de zorg voor het watersysteem onder de naam watersysteemheffing een heffing geheven van hen die ingezetenen zijn. Op grond van artikel 116, aanhef en onder a, van de Waterschapswet, voor zover van belang, wordt onder ingezetene verstaan degene die blijkens de basisregistratie personen bij het begin van het kalenderjaar woonplaats heeft in het gebied van het waterschap en die aldaar gebruik heeft van woonruimte.
3.2.
Op grond van artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Verordening watersysteemheffing Amstel, Gooi en Vecht (de Verordening watersysteemheffing), voor zover van belang, wordt de watersysteemheffing geheven van hen die ingezetenen zijn als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Verordening. Op grond van artikel 1, aanhef en onder b, van de Verordening watersysteemheffing wordt onder ingezetene verstaan degene die blijkens de basisregistratie personen bij het begin van het kalenderjaar woonplaats heeft in het gebied van het waterschap en die aldaar gebruik heeft van woonruimte.
3.3.
Op grond van artikel 122d, eerste lid, van de Waterschapswet wordt ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de taak inzake het zuiveren van afvalwater, onder de naam zuiveringsheffing een heffing ingesteld ter zake van afvoeren.
Op grond van het tweede lid, aanhef en onder a, voor zover van belang, wordt ter zake van afvoeren vanuit een woonruimte aan de heffing onderworpen degene die het gebruik heeft van die woonruimte.
3.4.
Op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening Zuiveringsheffing Amstel, Gooi en Vecht (de Verordening zuiveringsheffing), voor zover van belang, wordt ter zake van het afvoeren vanuit een woonruimte aan de heffing onderworpen degene die het gebruik heeft van die woonruimte. Op grond van artikel 2, aanhef en onder e, van de Verordening Zuiveringsheffing wordt onder afvoeren verstaan het brengen van stoffen op een riolering of op een zuiveringtechnisch werk in beheer bij het waterschap.
4. Uit de onder 3.1 en 3.2 genoemde artikelen in de Waterschapswet en de Verordening watersysteemheffing volgt dat degene die aan het begin van het kalenderjaar is ingeschreven in de basisregistratie personen van een gemeente in het gebied van het waterschap en die gebruik maakt van woonruimte, een watersysteemheffing verschuldigd is. Niet in geschil is dat eiser is ingeschreven in de basisregistratie personen van de gemeente [woonplaats] en dat hij gebruik maakt van woonruimte in [woonplaats] op het adres [adres] . Op grond hiervan is hij dus een watersysteemheffing verschuldigd. Indien eiser meent dat hij ten onrechte is ingeschreven in de basisregistratie personen van de gemeente [woonplaats] , dient hij zich op basis van de Wet basisregistratie personen tot het college van burgemeester en wethouders te wenden om die inschrijving ongedaan te maken. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hij niet kan treden in de vraag of eiser terecht is ingeschreven in de basisregistratie personen van de gemeente [woonplaats] . Die inschrijving is voor verweerder een gegeven. Gelet hierop is de aanslag watersysteemheffing terecht aan eiser opgelegd.
5. Uit 3.3 en 3.4 volgt dat degene die het gebruik heeft van woonruimte in het gebied van het waterschap een zuiveringsheffing verschuldigd is, indien vanuit de woning wordt afgevoerd. Aangezien niet in geschil is dat eiser het gebruik heeft van woonruimte in [woonplaats] en dat vanuit de woning wordt afgevoerd, is hij een zuiveringsheffing verschuldigd. Ingezetenschap en inschrijving in de basisregistratie personen zijn geen voorwaarden voor het opleggen en het verschuldigd zijn van een zuiveringsheffing. De aanslag zuiveringsheffing is dan ook terecht aan eiser opgelegd.
6. De beroepsgrond van eiser dat niet hij, maar de Staat der Nederlanden de aanslag waterschapsbelasting dient te betalen, slaagt niet. In deze beroepsprocedure is uitsluitend de heffing en niet de invordering van de aanslag aan de orde, zodat de rechtbank over de invordering geen oordeel kan geven. Het behoort niet tot de bevoegdheid van de bestuursrechter om te oordelen over de invordering van – rechtsgeldig opgelegde – aanslagen. Eiser dient zich hiervoor tot de burgerlijke rechter te wenden.
7. Eiser heeft tijdens deze beroepsprocedure een dwangbevel van 11 november 2015 overgelegd met betrekking tot de waterschapsbelasting over het kalenderjaar 2015. Bij brief van 28 december 2015 heeft eiser meegedeeld in verzet te komen tegen dit dwangbevel. Ter zitting heeft eiser de rechtbank verzocht om ook op dit verzet te beslissen. De rechtbank kan en zal niet aan dit verzoek voldoen, omdat de bestuursrechter niet bevoegd is om te oordelen over de rechtmatigheid van (de tenuitvoerlegging van) een dwangbevel. Een dwangbevel is geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waartegen beroep openstaat. Het dwangbevel kan dan ook niet op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb in deze beroepsprocedure worden meegenomen. Eiser kan op grond van artikel 17, eerste en tweede lid, van de Invorderingswet 1990 tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel met een dagvaarding in verzet komen bij de burgerlijke rechter.
8. Op grond van het voorgaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”
7 Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. M.J. Leijdekker, voorzitter, F.J.P.M. Haas en W.E.M. van Nispen tot Sevenaer, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier. De beslissing is op 20 juli 2017 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.