3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.
4. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep nog van belang, het volgende overwogen:
“Beoordeling van het geschil
Vereiste aangifte
8. Ingevolge artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) verklaart de rechtbank, indien de vereiste aangifte niet is gedaan, het beroep ongegrond, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast).
9. Voor de inkomstenbelasting geldt dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de hiervoor bedoelde gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd, aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast (zie onder meer Hoge Raad 30 oktober 2009, nr. 07/10513, ECLI:NL:HR:2009:BH1083). Bij de beoordeling van een en ander moet worden uitgegaan van het te betalen bedrag aan belasting na verrekening van eventuele voorheffingen en heffingskortingen (vgl. Hoge Raad 9 januari 2015, nr. 13/03820, ECLI:NL:HR:2015:17).
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet de vereiste aangifte heeft gedaan, omdat hij substantiële inkomsten uit hennepteelt heeft genoten welke hij niet in zijn aangifte heeft opgenomen. Als gevolg hiervan is zowel in absolute als relatieve zin sprake van een substantieel bedrag aan verschuldigde belasting. Eiser stelt zich daarentegen op het standpunt dat hij wel de vereiste aangifte heeft gedaan, omdat hij pas in juni/juli 2012 de hennepkwekerij op de zolder heeft ingericht en er nooit is geoogst.
11. De rechtbank acht, gelet op de tot het dossier behorende stukken, aannemelijk dat er één oogst heeft plaatsgevonden van de hennepplanten op de zolder. Daarbij is naar het oordeel van de rechtbank het volgende van belang. Bij het onderzoek naar de hennepkwekerij in de woning van eiser is een dikke laag stof aangetroffen op het stoffilter van de koolstofcilinder, de kozijnen en deuren, de armaturen, de rotorbladen van de ventilator en de transformatorbladen. Ook de naden in de kozijnen op zolder waren sterk vervuild. Voorts is bij het onderzoek geconstateerd dat er hennepaanslag aanwezig was op de schaartjes en zijn er lege voedingsflessen, een ton met hennepresten en een ton met hennepafval/-gruis aangetroffen. Deze omstandigheden in aanmerking nemende acht de rechtbank het aannemelijk dat er na afloop van de schilderswerkzaamheden op de zolder in maart/april 2012 en voor het door de politie uitgevoerde onderzoek op 29 augustus 2012 één oogst heeft plaatsgevonden. De hoogte van de op 29 augustus 2012 op zolder aangetroffen hennepplanten (78 tot 115 centimeter) sluit dat – uitgaande van een kweekcyclus van 10 weken – niet uit.
12. Vast staat dat eiser in de door hem ingediende aangifte ib/pvv over 2012 geen melding heeft gemaakt van de inkomsten uit de hennepteelt. Tussen partijen is niet in geschil dat een oogst van de op zolder aangetroffen 66 hennepplanten een opbrengst van € 6.494,40 oplevert. De niet aangegeven inkomsten zijn ten opzichte van het wel aangegeven inkomen zodanig hoog dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting zowel relatief als absoluut aanzienlijk lager is dan de in werkelijkheid verschuldigde belasting, ook na aftrek van voorheffingen en verrekening van heffingskortingen. De rechtbank acht aannemelijk dat eiser zich daarvan bewust moet zijn geweest. Gelet hierop, dient te worden geconcludeerd dat eiser de vereiste aangifte niet heeft gedaan.
13. Een en ander betekent dat de bewijslast in deze procedure dient te worden omgekeerd en verzwaard. Het is derhalve aan eiser om te doen blijken, dat wil zeggen overtuigend aan te tonen, dat het belastbaar inkomen uit werk en woning te hoog is vastgesteld door verweerder. Met zijn stelling dat hij geen oogst heeft genoten van de hennepplanten op de zolder, nu de rechtbank in de strafzaak heeft geoordeeld dat de hennepkwekerij op zolder in juni 2012 is begonnen, een kweekcyclus 10 weken duurt en de hoogte van de hennepplanten op 29 augustus 2012 dusdanig was dat er tussen 1 juni 2012 en 29 augustus 2012 niet geoogst kan zijn, heeft eiser niet overtuigend aangetoond dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag ib/pvv 2012 onjuist is. De rechtbank verwijst in dat verband naar hetgeen zij hiervoor onder 11 reeds heeft overwogen.
14. De omkering en verzwaring van de bewijslast laat evenwel onverlet dat verweerder gehouden is bij het ambtshalve vaststellen van de aanslag uit te gaan van een redelijke schatting van het inkomen van eiser. In dat kader rust op verweerder de taak zijn schatting van het inkomen zodanig met feitelijke stellingen te onderbouwen dat die schatting de redelijkheidstoets kan doorstaan (vgl. HR 27 januari 2006, nr. 39872, ECLI:NL:HR:2006:AV0401).
15. Verweerder sluit zich voor de schatting van het inkomen van eiser aan bij het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij en het daarop gebaseerde vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 4 april 2014 in de ontnemingszaak. Verweerder kon naar het oordeel van de rechtbank deze gegevens ten grondslag leggen aan de redelijke schatting, zij het dat de rechtbank niet aannemelijk acht dat eiser in het onderhavige jaar vier oogsten van de hennepplanten in de gangkast heeft gehad. Daarbij is van belang dat eiser, zoals blijkt uit hetgeen hiervoor onder 3 is overwogen, heeft verklaard dat hij in 2011 twee en in 2012 twee of drie oogsten van de hennepplanten in de gangkast heeft gehad. De rechtbank acht die verklaring geloofwaardig, zodat verweerder bij de schatting uit had moeten gaan van de twee oogsten van de hennepplanten in de gangkast in het jaar 2012. De opbrengst van deze twee oogsten dient te worden vastgesteld op (€ 912,17 * 2 =) € 1.824,34. De rechtbank ziet, gelet op het hiervoor overwogene, aanleiding het resultaat uit overige werkzaamheden te verminderen tot € 8.318,74 (€ 6.494,40 + € 1.824,34). Het belastbaar inkomen uit werk en woning komt daarmee op € 23.566,74 (€ 8.318,74 + € 15.248).
17. Gelet op het onder 15 overwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard. (…)
19. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1). Nu aan eiser ter zake van het beroep een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, wordt het bedrag van de kosten, ingevolge het bepaalde in artikel 8:75, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, betaald aan de rechtsbijstandverlener van eiser.”