4.1.
Vast staat dat de auto een motorrijtuig met een dubbele cabine is. In geschil is of ten tijde van de controle de laadruimte van de auto een lengte had van ten minste 150 cm, als bedoeld in artikel 3, lid 1, aanhef en onderdeel d, ten eerste van de Wet MRB. De rechtbank heeft hierover als volgt overwogen en beslist:
10. Ter zitting heeft eiser gesteld dat de laadruimte van de auto wel voldoet aan de eisen
en 150 cm lang is. De controleambtenaar heeft de auto aan de buitenkant bekeken en
gemeten. Door de donkere ruiten heeft de controleambtenaar de lengte van de laadruimte
niet goed kunnen vaststellen. Zo heeft hij niet kunnen zien dat het tussenschot naar voren is
geplaatst en dat daardoor wel wordt voldaan aan de 150 cm eis. Eiser verwijst naar
overgelegde foto’s. Ter adstructie heeft eiser foto’s bij het beroepschrift gevoegd.
11. De rechtbank constateert dat uit de door de controleambtenaar bij de melding
gevoegde foto’s blijkt dat de ruiten niet dermate donker zijn dat de binnenkant van de auto
niet kan worden bekeken en beoordeeld. Dit blijkt te meer omdat de controleambtenaar in
de melding heeft medegedeeld dat hij heeft vastgesteld dat het tussenschot niet meer op de
juiste plaats in het motorvoertuig staat. Gelet hierop, in samenhang bezien met het feit dat
verweerder ter zitting onweersproken heeft gesteld dat de controleambtenaren speciaal zijn
opgeleid om dergelijke metingen te doen en er geen aanleiding is om aan te nemen dat de
controleambtenaar die deze constatering heeft uitgevoerd niet ter zake deskundig zou zijn,
heeft verweerder kunnen vaststellen dat het motorrijtuig niet voldeed aan de inrichtingseisen
voor een bestelauto zoals gesteld in de Wet MRB. Verweerder heeft dan ook in beginsel
terecht de naheffingsaanslag opgelegd. Daar komt bij dat de door eiser getoonde foto’s geen
inzicht geven in de maten van de laadruimte. (…)”
4.3.
De inspecteur stelt dat de constatering van de controleambtenaar juist is: de laadruimte heeft, gemeten vanaf het tussenschot tot aan de binnenzijde van de achterklep, ten tijde van de controle een lengte van 130 cm. Daartoe herhaalt hij in de eerste plaats dat een controleambtenaar speciaal is opgeleid om dit soort metingen te verrichten en daarvoor beschikt over de benodigde attributen. Hieraan heeft de inspecteur in zijn verweerschrift in hoger beroep het volgende toegevoegd:
“Motorrijtuigen van het onderhavige type kunnen voldoen aan de voorwaarden om fiscaal als een bestelauto te worden aangemerkt. Om net aan de lengte-eis te kunnen voldoen is het noodzakelijk om de cabine van de laadruimte af te scheiden door een tussenschot dat is voorzien van vrij lange ‘zijflappen’. Een voorbeeld is te vinden in bijlage 1 [Hof: een foto]. Dit resulteert overigens in een behoorlijke beperking van de beenruimte voor de passagiers op de achterbank. Alleen al de noodzakelijke aanwezigheid van deze (grote) zijflappen maakt dat het een geoefend controlerend ambtenaar, ook bekend met deze benodigde oplossing, meteen opvalt als er ‘kleine’ zijflappen zichtbaar zijn. Uit de foto’s van 5 september 2014 blijkt ook dat de zichtbare zijflappen nogal in lengte verschillen met het voorbeeld van bijlage 1. Omdat een eventuele ruimte onder de extra zitplaatsen niet meetelt voor de bepaling van de lengte van de laadruimte, kon de ambtenaar voor zijn meting uitgaan van de wel goed zichtbare positie van het tussenschot tot aan de binnenzijde van de achterklep, dit alles zo goed als mogelijk bepalend.”
Ter zitting bij het Hof heeft de inspecteur hier nog het volgende aan toegevoegd:
“Het tussenschot en de lange ‘zijflappen’ zijn zichtbaar door de ruiten bij het achterportier. De achterste zijruiten van het voertuig zijn weliswaar geblindeerd maar die bij het achterportier, voorbij de C-stijl, niet. De controleambtenaar die hiervoor is opgeleid kan uit de positie van het tussenschot en de lengte van de ‘zijflappen’, welke zichtbaar zijn door de ruiten bij het achterportier, afleiden of de lengte van de laadruimte van het voertuig wel of niet voldoet. De controleambtenaar meet vanaf het tussenschot, dat goed zichtbaar was, tot aan de binnenzijde van de achterklep. ”
4.5.
De rechtbank heeft over het beroep van belanghebbende op gewekt vertrouwen als volgt geoordeeld:
“12. Eiser stelt dat er sprake is van gewekt vertrouwen. De RDW heeft het motorrijtuig
aangemerkt als een bestelauto. Op de juistheid van deze mededeling mocht hij vertrouwen,
aldus eiser.
13. De rechtbank stelt voorop dat het de verantwoordelijkheid is van eiser, als de
persoon die gebruik wilde maken van een begunstigende regeling, om zich op de hoogte te
stellen van de inrichtingseisen die op basis van de Wet MRB aan een bestelauto worden
gesteld. Aan hetgeen onbevoegde derden, zoals de RDW, hebben gedaan of nagelaten of
medegedeeld, kan eiser niet het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen dat het
motorrijtuig aan de inrichtingseisen voor een bestelauto voldeed. Dit klemt te meer omdat
de RDW immers niet toetst of een motorrijtuig voldoet aan de fiscale eisen die worden
gesteld in de Wet Mrb en het Besluit. De RDW toetst alleen aan de eisen zoals gesteld in de
Wegenverkeerswet. Eiser heeft aan het standpunt van de RDW dan ook niet het gerechtvaardigd vertrouwen kunnen ontlenen dat hij mrb naar het bestelautotarief kon
voldoen.”
4.8.
De inspecteur heeft een verzuimboete van € 1.818 opgelegd, omdat belanghebbende heeft nagelaten een aanvullende aangifte als bedoeld in artikel 33 van de Wet MRB te doen. De rechtbank heeft hierover als volgt overwogen en beslist:
“ 15. Verweerder heeft op grond van artikel 37 van de Wet MRB in verbinding met
artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) een boete opgelegd
omdat de belasting niet op aangifte is voldaan. Op grond van paragraaf 34 van het Besluit
Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB), onderdeel 2, bedraagt de verzuimboete
maximaal 100 procent van het bedrag aan belasting dat niet of gedeeltelijk niet is betaald,
met een minimum van € 50 en maximaal het wettelijk maximum van artikel 67 c van de
Awr.
16. Een verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen
in te scherpen. In dit geval is komen vast te staan dat het motorrijtuig niet voldeed aan de
inrichtingseisen voor een bestelauto. Het enkele niet daaraan voldoen rechtvaardigt in
beginsel een boete van 100 procent. Factoren als de mate van schuld en opzet of de duur van
het niet voldoen aan de voorwaarden spelen daarbij geen rol. Bijzondere omstandigheden
(waartoe ook financiële omstandigheden worden gerekend) of afwezigheid van alle schuld
kunnen aanleiding zijn tot matiging of het achterwege laten van de boete.
17. Onder verwijzing naar de uitspraak van rechtbank Den Haag van 18 december
2008, ECLI:NL:RBSGR:2008:BH7005, meent eiser dat de boete moet worden gematigd
wegens geringe verwijtbaarheid.
18. De rechtbank overweegt onder verwijzing naar de uitspraak van Hof Arnhem van
5 juli 2007, ECLI:NL:GHARN:2011:BR1283 als volgt.
Op de regel dat de enkele overtreding van de wettelijke bepaling voldoende is voor het
opleggen van een verzuimboete, is in de jurisprudentie een uitzondering gemaakt voor de
situatie dat een belastingplichtige geen enkel verwijt kan worden gemaakt (zie onder meer
HR 15 juni 2007, nr. 42 687, LJN BA7184, BNB 2007/251). Eiser stelt in dit verband dat de
auto door de RDW als bestelauto is geregistreerd. Op grond daarvan meent hij dat de
rechtbank de boete moet laten vervallen althans matigen.
De door eiser gestelde omstandigheid geeft de rechtbank geen aanleiding de onderhavige
boete te matigen of deze te laten vervallen. Het betoog dat de RDW, ook zijnde een
overheidsinstantie, de auto als bestelauto heeft geregistreerd, vormt daarvoor op zichzelf
gezien geen reden. De RDW is een niet ter zake bevoegde instantie. Van een
belastingplichtige die gebruik wil maken van een gunstige regeling mag worden verwacht
dat hij zich voorafgaande aan het belastbare feit laat informeren door de juiste fiscale
instantie en dat hij zich bij onduidelijkheden extra inspanningen getroost om de reikwijdte
van die regeling te doorgronden. Klaarblijkelijk heeft eiser dit nagelaten. Dat hij de auto met
een grijs kenteken via Marktplaats heeft gekocht van een andere ondernemer, pleit evenmin
voor eiser, nu blijkt dat de auto, zoals verweerder heeft gesteld, destijds niet naar het
bedrijfsautotarief werd belast. Van afwezigheid van alle schuld is naar het oordeel van de
rechtbank in het onderhavige geval geen sprake. Bijzondere omstandigheden die aanleiding
zouden kunnen geven tot matiging of het doen vervallen van de boete zijn niet gesteld of
gebleken.
19. De onderhavige boete is voorts niet is opgelegd in strijd met enige wettelijke
bepaling of met enig beginsel van behoorlijk bestuur. Ook overigens acht de rechtbank de
boete passend en geboden.”