GERECHTSHOF AMSTERDAM
Kenmerk 16/00585
uitspraak van de tiende enkelvoudige belastingkamer
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: R. de Nekker LLB),
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AMS 15/8265 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar,
(gemachtigde: mr. N.M. Kell).
1 Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De heffingsambtenaar heeft op 30 september 2015 aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting (hierna de Naheffingsaanslag) opgelegd.
1.2.
Na door belanghebbende tegen de naheffingsaanslag gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 11 november 2015, het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld. Bij uitspraak van 14 december 2016 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 26 december 2016. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2017.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden
1.6.
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, aan het juiste adres gezonden op 22 juni 2017, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Uit informatie van Post NL is gebleken dat de brief van 22 juni 2017 op vrijdag 23 juni 2017 is afgeleverd bij belanghebbendes gemachtigde, waarbij is getekend voor ontvangst.
4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het volgende overwogen:
1. Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, aan het juiste adres verzonden op 1 augustus 2016, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Verder is uit informatie van PostNL gebleken dat de brief van 1 augustus 2016 op 2 augustus 2016 bij eisers gemachtigde is afgeleverd. (…)
3. Eiser heeft geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging van de naheffingsaanslag. Eiser heeft daartoe, samengevat, aangevoerd dat hij geen parkeerbelasting verschuldigd was omdat de auto op de stoep stond geparkeerd en er dus geen sprake was van fiscaal parkeren. Verder heeft eiser aangevoerd dat er sprake was van een korte tijd stilstaan voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.
4. Volgens verweerder is de auto stilgezet op een fiscale parkeerplek. Op 26 september 2015 om 18:27 uur is tijdens een controle door de scanauto van Cition de auto van eiser geparkeerd aangetroffen zonder dat de verschuldigde parkeerbelasting was betaald. Om 18:34 uur is er nog een controle uitgevoerd door de parkeercontroleur. Uit de gegevens van de scanauto van Cition blijkt dat eiser in ieder geval zeven minuten op een fiscale plaats geparkeerd heeft gestaan. Er is niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van het onmiddellijk laden en lossen. Verweerder ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de waarneming van de scanauto en de controleur. Volgens verweerder was er dan ook sprake van parkeren in de zin van de Verordening Parkeerbelastingen 2015-II van de gemeente Amsterdam (de Verordening). Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
5. Hetgeen partijen verdeeld houdt, is het antwoord op de vraag of het belastbare feit, het parkeren, zich heeft voorgedaan. De bewijslast hieromtrent ligt bij de heffingsambtenaar.
6.1.
Op grond van artikel 2, aanhef en onder a, van de Verordening wordt onder ‘parkeren’ verstaan het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen, dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden. Deze definitie is vrijwel gelijkluidend aan de definitie van parkeren die in artikel 225 van de Gemeentewet is opgenomen.
6.2.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Verordening is de parkeerbelasting verschuldigd bij de aanvang van het parkeren.
7. De rechtbank stelt vast dat uit de door verweerder overgelegde gegevens van de scanauto blijkt dat het voertuig van eiser met kenteken [kenteken] om 18:27 uur voor het eerst is gescand op de locatie met GPS-coördinaten [coördinaten] en daarna gedurende in ieder geval ongeveer zeven minuten op deze locatie heeft gestaan. Deze GPS-coördinaten komen overeen met een fiscale parkeerplaats aan de [adres 1] ter hoogte van huisnummer [nummer 1] . Hoewel er een zekere marge in acht dient te worden genomen tussen de GPS-coördinaten en de locatie waar een voertuig wordt aangetroffen, is dit op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat eiser zijn voertuig op de stoep had geparkeerd. Op grond van de door verweerder overgelegde gegevens van de scanauto, bezien in combinatie met de door verweerder overgelegde foto van de situatie ter plaatse, de plattegrond en de ter zitting gegeven toelichting waaronder de verklaring dat geen van de controleurs heeft waargenomen dat de auto op de stoep stond, is naar het oordeel van de rechtbank door verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser heeft geparkeerd op een fiscale parkeerplaats. Eiser heeft daartegenover wel gesteld dat hij op de stoep heeft gestaan, maar hij heeft die stelling niet nader onderbouwd zodat deze wordt verworpen.
8. Verweerder heeft eveneens voldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is geweest van parkeren, en niet van laden en lossen. Bij geen van de controles om 18:27 uur en 18:34 uur zijn laad- en losactiviteiten waargenomen. Die omstandigheid rechtvaardigt in beginsel het vermoeden dat er ook daadwerkelijk geen sprake was van laden en lossen, tenzij er feiten en omstandigheden zijn gesteld die het laden en lossen aannemelijk maken. Eiser heeft geen zodanige feiten en omstandigheden gesteld. De enkele stelling dat een schilderij is vervoerd maakt laden en lossen niet aannemelijk. Zo heeft eiser geen inzicht gegeven in de omvang en het gewicht van het schilderij en de plaats waar het naartoe of vandaan is vervoerd. Naar het oordeel van de rechtbank is aldus niet aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van laden en lossen en was er dan ook sprake van parkeren als in artikel 2, aanhef en onder a, van de Verordening op grond waarvan eiser parkeerbelasting verschuldigd was.
9. Nu is vastgesteld dat sprake is van parkeren in de zin van de Verordening en door eiser niet is betwist dat hij geen parkeerbelasting heeft voldaan, heeft het belastbaar feit zich voorgedaan en is de naheffingsaanslag terecht opgelegd.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat bij die uitkomst geen aanleiding.
7 Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr P.F. Goes, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier. De beslissing is op 10 oktober 2017 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.