Nu geen grieven zijn gericht tegen de door de rechtbank berekende behoefte van [de minderjarige] op basis van het inkomen van de vrouw, te weten € 97,- per maand met ingang van 1 oktober 2015, en de man in zijn verweerschrift in hoger beroep uitdrukkelijk instemt met deze behoefteberekening, zal hiervan in hoger beroep eveneens worden uitgegaan.
Anders dan de rechtbank is het hof, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat tevens de behoefte van [de minderjarige] berekend op basis van het inkomen van de man in aanmerking dient te worden genomen. Zoals hiervoor onder 3.3 is overwogen, heeft de gemeente de man verzocht inlichtingen te verstrekken omtrent zijn financiële omstandigheden, teneinde de grens van zijn onderhoudsplicht te kunnen bepalen. De man heeft dit echter nagelaten, zodat de gemeente – bij gebreke van door de man verstrekte financiële gegevens – ambtshalve de grens van diens onderhoudsplicht heeft bepaald op € 250,- per maand. De man heeft in eerste aanleg noch in hoger beroep gegevens omtrent zijn financiële situatie in het geding gebracht, zodat het hof hierin geen inzicht heeft kunnen krijgen, hetgeen voor rekening en risico van de man dient te komen. Gelet hierop heeft de man onvoldoende betwist dat de (gemiddelde) behoefte van [de minderjarige] , waarbij mede de behoefte berekend op basis van zijn inkomen in aanmerking is genomen, op 1 oktober 2015 ten minste € 250,- per maand bedroeg.
De man heeft in eerste aanleg, noch in hoger beroep een draagkrachtverweer gevoerd.
Voorts is niet in geschil dat aan de zijde van de vrouw geen rekening dient te worden gehouden met enige draagkracht. De man heeft dan ook onvoldoende weersproken dat hij in staat is de door de gemeente vastgestelde verhaalsbijdrage ten behoeve van [de minderjarige] van € 250,- per maand te voldoen.
De door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum van de verhaalsbijdrage, te weten 1 oktober 2015, is niet in geschil, zodat het hof deze datum als uitgangspunt neemt.
Nu de man – ook in hoger beroep – geen afzonderlijk verweer heeft gevoerd tegen het verzoek van de gemeente te bepalen dat de man, ingeval van niet-tijdige betaling van hetgeen hij aan de gemeente verschuldigd is, de dan bestaande achterstand ineens zal betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de man in verzuim is tot de dag van voldoening, zal dit onderdeel van het door de gemeente verzochte eveneens worden toegewezen.