Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:GHAMS:2017:5337

Gerechtshof Amsterdam
05-12-2017
27-12-2017
16/00500
Belastingrecht
Hoger beroep

Parkeerbelasting. De auto stond niet op een plek waar het laten stilstaan ingevolge een wettelijk voorschrift verboden was. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd.

Gemeentewet 225
Rechtspraak.nl
V-N Vandaag 2017/3082
Belastingblad 2018/75
V-N 2018/12.14.15
NLF 2018/0076
FutD 2018-0072
Viditax (FutD) 2017122906

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 16/00500

5 december 2017

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: R. de Nekker),

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AMS 15/8555 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar

(mr. N.M. Kell).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is op 10 oktober 2015 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, ten bedrage van € 57,30 (bestaande uit € 2,40 aan parkeerbelasting verhoogd met een bedrag van € 54,90 aan kosten ter zake van het opleggen van die naheffingsaanslag; hierna de Naheffingsaanslag).

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de Naheffingsaanslag. Bij uitspraak op bezwaar, d.d. 2 december 2015, heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard en de Naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.3.

Bij uitspraak van 12 oktober 2016 heeft de rechtbank het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 11 november 2016. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Partijen zijn op 16 oktober 2017 uitgenodigd voor de mondelinge behandeling op 28 november 2017. De gemachtigde heeft om uitstel verzocht. Het Hof heeft dat verzoek afgewezen.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2017. Aldaar is verschenen namens de heffingsambtenaar Kell voornoemd. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met de uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak – waarin belanghebbende en de heffingsambtenaar telkens zijn aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’ – de navolgende feiten vastgesteld:

“1. Op 7 oktober 2015 omstreeks 21:35 uur stond de auto van eiser met kenteken [..-..-..] (Hof: hierna de Auto) geparkeerd op de locatie Willem de Zwijgerlaan ter hoogte van huisnummer 283 (Hof: hierna de Locatie). Bij controle heeft een parkeercontroleur van de gemeente Amsterdam geconstateerd dat voor de auto geen geldig parkeerbewijs was geregistreerd. De parkeercontroleur heeft daarom de naheffingsaanslag van 10 oktober 2015 opgelegd ter hoogte van € 57,30. De nageheven bedragen bestaan uit € 2,40 parkeerbelasting en € 54,90 kosten van de naheffingsaanslag.”

2.2.

Het Hof zal ook van bovenstaande feiten uitgaan; zij het met inachtneming van de volgende verbeteringen:

  1. In de door de rechtbank vastgestelde feiten zal het Hof ‘geparkeerd’ schrappen en in het navolgende in de plaats van ‘parkeren’ de term ‘laten stilstaan’ hanteren. Of er sprake was van ‘parkeren’, is immers in geschil.

  2. Niet de parkeercontroleur (op 7 oktober 2015), maar de heffingsambtenaar heeft (op 10 oktober 2015) de Naheffingsaanslag opgelegd.

2.3.

Het Hof voegt daar de volgende feiten aan toe:

2.3.1.

De controle op het betalen van parkeerbelasting werd uitgevoerd met behulp van een door de Gemeente ingehuurd bedrijf, te weten Cition, dat door middel van een ‘scanauto’ de kentekens van stilstaande auto’s scant. Indien vervolgens blijkt dat er geen parkeervergunning was afgegeven voor de stilstaande auto en dat er voor deze auto ook geen parkeerbelasting op aangifte was voldaan, werd een ‘handhaver’ gevraagd de situatie ter plekke te beoordelen (hierna de nacontrole). Op basis van de aldus verworven informatie besliste de heffingsambtenaar wel of geen naheffingsaanslag parkeerbelasting op te leggen.

2.3.2.

Van de zijde van de heffingsambtenaar is bij het verweerschrift in eerste aanleg een document, getiteld ‘Onderzoek’ overgelegd. Dat document bevat de volgende gegevens:

“Scanned

2015 okt 7 - 21:35:11

Confidence

(…)

Parked

Y

Process status

Gereed

Permit satatus

NHA

Message

(…)

Scan car

(…)

GPS valid

Y

GPS

52.3802681882N, 4.861561890E

Address

Willem de Zwijgerlaan (P)

From

To

21:35:11 Initieel

21:35:29 Gescand

21:35:29 Gescand

21:40:12 Verdacht

21:40:12 Verdacht

21:40:21 Wacht op handhaver

21:40:21 Wacht op handhaver

21:47:57 Controle door handhaver

21:47:57 Controle door handhaver

21:48:23 Gereed”

2.3.3.

In zijn bezwaarschrift tegen de Naheffingsaanslag schrijft belanghebbende dat

“de plaats waar ik geparkeerd had (…) een bedrijfsterrein (is), geen Parkeergebied”.

2.3.4.

Door de heffingsambtenaar is in beroep een verklaring van de handhaver ingebracht, waarin deze schrijft:

“(Belanghebbende) stond voor (het) hek geparkeerd. De plaats waar (belanghebbende) stond (…) is gewoon een fiscaalplek”.

2.3.5.

In zijn beroepschrift schrijft de gemachtigde dat

“het voertuig geparkeerd stond in strijd met een wettelijk voorschrift”.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de Naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag:

Was op de Locatie het laten stilstaan van een voertuig ingevolge een wettelijk voorschrift verboden?

Zo ja, dan was voor het laten stilstaan van de Auto – gelet op artikel 2, onder a, van de Verordening parkeerbelastingen 2015-II – geen parkeerbelasting verschuldigd (zie r.o. 5 rechtbankuitspraak).

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen de heffingsambtenaar daaraan ter zitting heeft toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil het volgende overwogen:

“1. (…)

2. In de bestreden uitspraak heeft verweerder gesteld dat door de controleurs geen onmiddellijke laad- en losactiviteiten of in- of uitstappen van personen is waargenomen.

Verweerder heeft verder gesteld dat alle reguliere parkeerplaatsen in Amsterdam op grond van de Verordening Parkeerbelastingen onder de werking van het belastingrecht vallen. In stadsdelen waar betaald parkeren is ingevoerd, wordt overal parkeerbelasting geheven, behalve waar sprake is van een parkeerverbod of van een afgebakend terrein. Zo dient een privéterrein door middel van een slagboom, paaltjes, een bord of ketting van de openbare weg gescheiden te worden om niet fiscaal gehandhaafd te worden. De parkeervakken zijn hierbij niet meer maatgevend. Deze stammen uit de periode dat er met parkeermeters parkeerbelasting geheven werd. Dit is in vaste rechtspraak bevestigd. Volgens de parkeercontroleur stond de auto geparkeerd op een reguliere fiscale parkeerplaats en niet op een uitrit of op een privéterrein.

3. In beroep heeft eiser aangevoerd dat de auto geparkeerd stond in strijd met een wettelijk voorschrift, zodat geen sprake was van parkeren in de zin van de Gemeentewet of de Verordening Parkeerbelastingen 2015 II (de Verordening).

4. Hetgeen partijen verdeeld houdt, is het antwoord op de vraag of het belastbare feit zich heeft voorgedaan. De bewijslast hieromtrent ligt bij de heffingsambtenaar.

5. Blijkens artikel 2, onder a, van de Verordening wordt verstaan onder parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen, dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift verboden is.

6. Gelet op de hiervoor weergegeven definitie in de Verordening is voor de vraag of er parkeerbelasting verschuldigd is, onder meer bepalend of het laten staan van een voertuig op de betreffende plek ingevolge een wettelijk voorschrift verboden is. Indien het laten staan van een voertuig niet verboden is en er geen sprake is van laden en lossen van goederen dan wel het onmiddellijk in- of uitstappen van personen, is sprake van een fiscale parkeerplaats. Dat er geen sprake was van laden en lossen of het in- en uitstappen van personen is in deze zaak niet in geschil.

7. Verweerder heeft gegevens overgelegd met betrekking tot deze naheffingsaanslag. De rechtbank stelt vast dat uit de door verweerder overgelegde gegevens van de scanauto blijkt dat het voertuig van eiser gedurende bijna dertien minuten stil heeft gestaan op de locatie met GPS-coördinaten 52.3802681882N,4.8615618908E. Deze GPS-coördinaten komen overeen met een fiscale parkeerplaats en niet met een privéterrein. Hoewel er een zekere marge in acht dient te worden genomen tussen de GPS-coördinaten en de locatie waar een voertuig wordt aangetroffen, is dit in dit geval onvoldoende om aan te nemen dat eiser zijn voertuig niet had geparkeerd op een reguliere fiscale parkeerplaats. De rechtbank concludeert dat verweerder met de gegevens van de scanauto en de ter zitting gegeven toelichting voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser heeft geparkeerd op een fiscale parkeerplaats. Eiser heeft daar geen onderbouwde stelling tegenover gesteld.

8. Nu niet in geschil is dat op het moment van het opleggen van de naheffingsaanslag geen parkeerbelasting was betaald, heeft verweerder de naheffingsaanslag terecht opgelegd.

9. Het beroep van eiser is ongegrond.

10. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.”

5 Beoordeling van het geschil

5.1.1.

De gemachtigde heeft op 30 oktober 2017 het Hof als volgt om uitstel van de mondelinge behandeling verzocht:

“Ik ben verhinderd op de geplande datum (te verschijnen). Gelieve uitstel te verlenen”.

5.1.2.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 4 mei 2007, nr. 41429, ECLI:NL:HR:2007:BA4301, als volgt geoordeeld:

“De eisen van een goede rechtspleging brengen mee dat in geval een belanghebbende of zijn gemachtigde tijdig en onder aanvoering van gewichtige redenen waarom hij niet op de voor de behandeling van de zaak vastgestelde zittingsdag aanwezig kan zijn of zich op de behandeling kan voorbereiden, verzoekt die behandeling op een nader te bepalen latere dag te doen plaatsvinden, de rechter dat verzoek inwilligt tenzij hij oordeelt dat zwaarder wegende bij de behandeling van de zaak betrokken belangen aan zodanig uitstel in de weg staan. Dit oordeel dient in zijn uitspraak met redenen te worden omkleed.”

5.1.3.

Nu de gemachtigde zijn verzoek om uitstel in zijn geheel niet gemotiveerd heeft, heeft het Hof gelet op bovenstaand arrest besloten om zijn verzoek om uitstel af te wijzen. Bij brief van 31 oktober 2017 is zijn verzoek afgewezen.

5.2.1.

In hoger beroep heeft belanghebbende aan hetgeen hij tot dan toe had ingebracht nog toegevoegd dat:

“het voertuig (…) langs een gele ononderbroken streep (stond)”.

5.2.2.

De heffingsambtenaar heeft in hoger beroep nog aangevoerd:

“Als bijlage heb ik een foto bijgevoegd van de parkeersituatie ter plekke ten tijde van het parkeren.

Voor het hek waar de auto’s staan geparkeerd is geen sprake van een gele streep. De gele streep geldt dan ook niet voor dit stuk openbare grond.

Zoals de (handhaver) in zijn ambtsbericht vermeldt “de plaats waar (belanghebbende) stond geparkeerd is gewoon een fiscale plek”.

Bij mijn verweerschrift in beroep is een beschrijving gegeven van hoe de naheffingsaanslag tot stand is gekomen (…). Uit deze stukken blijkt dat een (handhaver) op een scooter ter plekke heeft geconstateerd dat de auto van belanghebbende op een fiscale plaats stond. Indien de auto naast de gele ononderbroken streep zou hebben gestaan dan had de (handhaver) dit zeker opgemerkt en zou de naheffingsaanslag niet zijn opgelegd”.

5.2.3.

Het Hof overweegt als volgt. Op de heffingsambtenaar rust de last te bewijzen dat belanghebbende het belastbare feit heeft begaan. Hetgeen – gelet op de vaststaande feiten – in casu betekent, dat aannemelijk wordt gemaakt dat belanghebbende niet op een plek stond waar het laten stilstaan ingevolge een wettelijk voorschrift verboden was; meer in het bijzonder dat belanghebbende de Auto niet heeft laten stilstaan ‘langs een gele doorgetrokken streep’ (als bedoeld in artikel 23 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990).

5.2.4.

Gelet op de inhoud van het onder 2.3.2 en 2.3.4 vermelde stukken is in eerste instantie het vermoeden gerechtvaardigd dat belanghebbende de Auto op een plek heeft laten stilstaan waar dat toegestaan was. Het ligt vervolgens op de weg van belanghebbende dit vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat belanghebbende aannemelijk maakt dat laten stilstaan op de Locatie verboden was; voldoende is dat op grond van hetgeen belanghebbende aanvoert redelijkerwijs moet worden betwijfeld of de waarneming van de handhaver (zoals die volgt uit de onder 2.3.2 en 2.3.4 vermelde stukken) correct is.

Gelet op de wisselende en/of vage verklaringen van (de gemachtigde van) belanghebbende [de Auto stond op een bedrijfsterrein (zie 2.3.3), de Auto stond in strijd met een wettelijk voorschrift stil, zonder concreet aan te geven welk voorschrift (zie 2.3.5) en – pas in hoger beroep – de Auto stond langs een gele ononderbroken streep (zie 5.2.1)], acht het Hof – mede gelet op het in alle fasen van het geding consequent ingenomen en met foto’s onderbouwde standpunt van de heffingsambtenaar – zodanige twijfel niet gerechtvaardigd.

5.3.

Derhalve concludeert het Hof dat de heffingsambtenaar aan zijn onder 5.2.3 vermelde bewijslast heeft voldaan.

Slotsom

De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6 Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7 Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank

De uitspraak is gedaan door mrs. P.F. Goes, voorzitter, F.J.P.M. Haas en N. Djebali, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Hogendoorn als griffier. De beslissing is op 5 december 2017 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.