“6. Gelet op [art. 2 en 3, eerste lid,] van de Verordening en in aanmerking nemende dat eiseres in de gemeente Renswoude is aangewezen als netbeheerder, stelt de rechtbank vast dat door verweerder in beginsel van eiseres precariobelasting mag worden geheven voor het gas- en elektriciteitsnetwerk dat is gelegen in de voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond.
7. De vraag die vervolgens voorligt is of er sprake is van contractuele afspraken op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat die de heffing van precariobelasting in de weg staan. De rechtbank stelt in dat verband vast dat, zoals ook door eiseres zelf is gesteld, niet eiseres, maar de naamloze vennootschap N.V. [Y] ([Y]) de rechtsopvolger is van het (geïntegreerde) energiedistributiebedrijf N.V. [A], waarin ook [B] is opgegaan. Gelet daarop kan eiseres geen rechtstreeks beroep doen op de aan genoemde overeenkomsten te ontlenen rechten.
8.1.
In beginsel kan een uit een overeenkomst voortvloeiend recht alleen worden uitgeoefend tegenover degene(n) die partij was (waren) bij de overeenkomst. Een uit een overeenkomst voortvloeiend recht kan in het algemeen niet geldend worden gemaakt tegenover een derde, iemand die geen partij was bij de overeenkomst.
De rechtbank stelt vast dat eiseres en [Y] twee verschillende rechtspersonen zijn. Vereenzelviging van rechtspersonen kan slechts in uitzonderlijke gevallen gerechtvaardigd worden geacht (zie onder meer de uitspraak van de Hoge Raad van 13 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7480). Zodanige omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank niet gesteld. Ook van een derdenbeding is geen sprake.
8.2
In beroep heeft eiseres nog een overeenkomst van cessie overgelegd, waarbij [Y] haar vorderingsrechten jegens de gemeente inzake het verbod op precariobelasting overdraagt aan eiseres. Daarmee stelt eiseres dat zij (alsnog) een vorderingsrecht jegens verweerder heeft. Nog daargelaten de vraag of verweerder daarvoor geen toestemming had moeten geven, stelt de rechtbank vast dat daarmee slechts het vorderingsrecht van [Y] om niet te worden aangeslagen voor precariobelasting wordt overgedragen. Maar omdat de precariobelasting niet wordt geheven van [Y], kan zij dit vorderingsrecht ook niet overdragen. Dat aan de overeenkomst van cessie terugwerkende kracht is gegeven tot 1 januari 2014, doet daaraan niet af.
8.3
Dat eiseres materieel belanghebbende is bij de genoemde overeenkomsten moge zo zijn, maar dat betekent niet dat zij zich ook kan beroepen op de inhoud van die bepalingen als ware zij zelf partij bij die overeenkomst.
8.4
Eiseres heeft ten slotte geen feiten of omstandigheden gesteld die maken dat verweerder in strijd met zijn Verordening handelt indien hij precariobelasting heft van eiseres, een derde die geen partij bij de genoemde overeenkomsten is. Ook heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat verweerder overigens handelt in strijd met enig bestuursrechtelijk beginsel door precariobelasting van haar te heffen.
8.5
Het voorgaande leidt ertoe dat eiseres zich niet kan beroepen op de inhoud van beide overeenkomsten, wat daarvan verder ook zij. Verweerder heeft dus terecht een aanslag voor precariobelasting opgelegd.”
Standpunt belanghebbende
4.2.1. In hoger beroep heeft belanghebbende gesteld dat zij rechten kan ontlenen aan de Kabellegregeling en de Exploitatie-overeenkomst (hierna gezamenlijk: de overeenkomsten), waaronder het recht om ter zake van het hebben van netwerken op of in grond van de gemeente niet aan de heffing van precariobelasting te worden onderworpen. Dit recht komt, zo stelt belanghebbende, formeel weliswaar toe aan [Y] B.V., maar (een onverdeeld aandeel in) dat recht is door middel van de onder 2.7 vermelde – door belanghebbende als cessie aangeduide – overeenkomst overgedragen aan belanghebbende, zodat ook belanghebbende zich op het in de overeenkomsten opgenomen verbod om precariobelasting te heffen kan beroepen. Voor deze overdracht was geen toestemming van de gemeente nodig.
De omstandigheid dat de Kabellegregeling per 1 januari 2015 door de gemeente is beëindigd leidt voor de onderhavige belastingaanslag (betreffende een tijdvak van het jaar 2014) niet tot een ander oordeel, omdat de belastingaanslag betrekking heeft op een tijdvak van het jaar 2014, terwijl voorts de Kabellegregeling ook na 1 januari 2015 gelding behoudt, gelet op hetgeen is bepaald in artikel 9, eerste lid, van die overeenkomst.
4.2.2.
Materieel geeft belanghebbende uitvoering aan de overeenkomsten als ware zij daarbij partij. Deze praktijk is volgens belanghebbende zodanig dat als gevolg van de gedragingen van belanghebbende en de gemeente over en weer, belanghebbende geacht kan worden als contractspartij tot de overeenkomsten te zijn toegetreden dan wel een dergelijke overeenkomst tussen belanghebbende en de gemeente geacht moet worden te zijn ontstaan. En indien dat niet het geval is, dan kan belanghebbende nochtans rechten aan de overeenkomsten ontlenen, in welk verband belanghebbende onder meer verwijst naar r.o. 4.4 van het arrest Hof Amsterdam 15 september 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ8433.
Dit oordeel is volgens belanghebbende niet achterhaald door latere jurisprudentie van de Hoge Raad.
4.2.3.
Voorts betoogt belanghebbende dat de precario-overeenkomst niet in de weg staat aan door haar aan de overeenkomsten te ontlenen recht om niet aan de heffing van precariobelasting te worden onderworpen.
Standpunt heffingsambtenaar
4.3.1. De overeenkomst van 22 januari 2015 is voor de beoordeling van de in geschil zijnde belastingaanslag niet van belang, omdat deze is dan wel moet worden gebaseerd op feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan in 2014. Bovendien is er geen vorderingsrecht van [Y] B.V. (als rechtsopvolger van [A] en [B]) ontstaan, nog daargelaten dat de gemeente geen toestemming heeft gegeven voor de overname van een dergelijk (pretens) vorderingsrecht door belanghebbende.
4.3.2.
Uit het arrest ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ8433, volgt volgens de heffingsambtenaar slechts dat belanghebbende een belang had bij de in die zaak door N.V. [Y] ingestelde vordering(en). Daaruit volgt niet dat belanghebbende een zelfstandig recht heeft op door rechtsopvolgers van [A] en [B] aan de overeenkomsten te ontlenen rechten. Voorts doet de heffingsambtenaar een beroep op het arrest HR 24 juni 2016, 14/05718, ECLI:NL:HR:2016:1270, BNB 2016/209 (hierna: het arrest BNB 2016/209).
4.3.3.
De precario-overeenkomst maakt het voor de gemeente alsnog mogelijk om precariobelasting te heffen. Belanghebbende valt onder het begrip ‘Vennootschap’ als bedoeld in die overeenkomst, zodat die overeenkomst ook voor haar rechtsgevolgen heeft. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de overeenkomsten niet aan de precario-overeenkomst in de weg staan.
Oordeel Hof
4.4.1. Vaststaat dat [A] en [B] partij waren bij de overeenkomsten en dat zij dan wel hun rechtsopvolgers (onder algemene titel) aan die overeenkomsten rechten kunnen ontlenen. Het Hof gaat hierna ervan uit dat [Y] B.V. (onder algemene titel) rechtsopvolger is van [A] en [B], juridisch eigenaar is van de netwerken en op die gronden aan de overeenkomsten rechten kan ontlenen. Voorts staat vast dat belanghebbende als netbeheerder is aan te merken als economisch eigenaar van de netten
4.4.2.
Naar het oordeel van het Hof kan belanghebbende geen rechten aan de overeenkomsten ontlenen, omdat zij geen partij was bij de overeenkomsten, en omdat zij niet een rechtsopvolger is van [A] dan wel [B]. Het Hof sluit zich aan bij hetgeen de rechtbank in r.o. 8.1 van haar uitspraak met juistheid heeft overwogen.
4.4.3.
De omstandigheid dat belanghebbende economisch eigenaar is van de netten, noch de aanwezigheid van een belang als bedoeld in r.o. 4.4 van het arrest ECLI:NL:GHAMS:2009: BJ8433, hebben tot gevolg dat belanghebbende rechten aan de overeenkomsten kan ontlenen.
4.4.4.
Dit laatste zou anders zijn, indien de aan de overeenkomsten te ontlenen rechten aan belanghebbende zouden zijn overgedragen (verg. het arrest BNB 2016/209, r.o. 2.3.1).
Een dergelijke overdracht volgt evenwel niet uit de overeenkomst van 22 januari 2015 (als vermeld onder 2.7). Deze overeenkomst bewerkstelligt weliswaar een overgang van een voorwaardelijk recht van [Y] B.V. op belanghebbende (verondersteld dat op enig moment ten aanzien van [Y] B.V. precariobelasting wordt geheven), maar die rechtsovergang staat niet in de weg aan een heffing van precariobelasting (rechtstreeks) van belanghebbende.
Bovendien kan de in artikel 1 van deze overeenkomst vermelde terugwerkende kracht met ingang van 1 januari 2014 niet bewerkstelligen dat die overeenkomst ter zake van een aan het tijdstip van totstandkoming van die overeenkomst voorafgaand jaar of heffingstijdvak effect heeft voor de heffing van precariobelasting.
4.4.5.
Uit de omstandigheid dat belanghebbende – naar zij heeft gesteld – materieel aan de overeenkomsten uitvoering heeft gegeven als ware zij daarbij partij, volgt niet dat zij aan die overeenkomsten het recht kan ontlenen niet aan de heffing van precariobelasting te worden onderworpen. Feiten en omstandigheden op grond waarvan aannemelijk zou zijn dat de gemeente heeft bewilligd in een aanvaarding van deze consequentie uit het handelen van belanghebbende dan wel een zodanige indruk bij haar zou hebben gewekt, zijn niet aannemelijk geworden.
4.4.6.
Nu belanghebbende aan de overeenkomsten niet het recht kan ontlenen om niet aan de heffing van precariobelasting te worden onderworpen is niet van belang hoe deze overeenkomsten zich verhouden tot de precario-overeenkomst; de daarop betrekking hebbende stellingen van partijen behoeven geen behandeling.
Slotsom
4.5. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.