2.1.
In de tussenbeschikking van 1 augustus 2017 heeft het hof de heer A.J. van der Waaij van Van der Waaij Makelaars en Rentmeesters benoemd tot deskundige teneinde onderzoek te doen ter beantwoording van de volgende vragen:
1. Wat is de waarde in het economisch verkeer vrij van gebruik en bewoning van de onroerende zaak gelegen aan [het adres] te [woonplaats b]
-
op [datum] 1990
-
voor de verbouwing in 1992/1993
-
na de verbouwing in 1992/1993
-
voor de verbouwing in 1997
-
na de verbouwing in 1997
-
voor de verbouwing in 2002/2003
-
na de verbouwing in 2002/2003
-
op 31 december 2009
2. Heeft u overigens nog opmerkingen die voor de beoordeling van deze zaak van belang kunnen zijn?
2.2.
In zijn rapport heeft de deskundige verklaard dat hij [het adres] op 25 september 2017 heeft bezichtigd in het bijzijn van beide partijen en hun advocaten.
Over de planologische situatie heeft de deskundige vermeld dat [het adres] deel uitmaakt van het bestemmingsplan “ [woonplaats b] 2009” en dat het object is aangeduid met de enkelbestemmingen ‘recreatie – manage’ en ‘agrarisch’. Over de geschiedenis is vermeld dat volgens opgave van de gemeente in 1996 een vergunning is verleend voor verbouwing van het woonhuis.
De deskundige heeft in de taxatie-uitwerking de waarde per 31 december 2009 vastgesteld, waarbij rekening is gehouden met locatie, bestemming en onderhoudstoestand van de diverse opstallen en het eventueel aanwezig zijn van asbesthoudende daken. Na vaststelling van de waarde per 31 december 2009 heeft de taxateur met gebruikmaking van de tool van de NVM ‘Prijsontwikkeling Wonen’ het indexcijfer per periode berekend, om zo de verschillende waarden per gevraagde data terug te rekenen. Daarbij heeft de taxateur van het indexcijfer steeds circa 50% genomen, aangezien dit cijfer betrekking heeft op een ‘woonobject’ en niet op een ‘agrarisch object’. Voor de waardering van de verbouwing is circa 60% van de verbouwingskosten meegenomen in de waardering. Langs deze weg heeft de deskundige als antwoord op vraag 1 de volgende waarden vastgesteld:
a. op [datum] 1990 € 420.000
b. voor de verbouwing in 1992/1993 € 416.000
c. na de verbouwing in 1992/1993 € 430.000
d. voor de verbouwing in 1997 € 510.000
e. na de verbouwing in 1997 € 620.000
f. voor de verbouwing in 2002/2003 € 775.000
g. na de verbouwing in 2002/2003 € 880.000
h. op 31 december 2009 € 920.000
Vraag 2 heeft de deskundige als volgt beantwoord:
De overdekte longeercirkel en de overkapping van de stapmolen zijn niet meegenomen in de waardering, aangezien deze – volgens opgave van de vrouw – na 31 december 2009 zijn aangelegd.
2.3.
De man is van mening dat het rapport van de deskundige niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen van onpartijdigheid, consistentie, inzichtelijkheid en logica. Evenmin voldoet het rapport volgens hem aan de eisen van de op rechtspraak.nl gepubliceerde Leidraad deskundige, artikel 12 Rv, waarin volgens de man waarborgen zijn vastgelegd ten aanzien van de eisen die aan een deskundigenbericht worden gesteld, en de normen van de beroepsgroep van de deskundige. Hij verzoekt het hof het rapport niet aan zijn beslissing ten grondslag te leggen en een nieuw deskundigenonderzoek te gelasten. Subsidiair verzoekt de man de assistente van de deskundige, [getuige a] , alsmede [getuige b] als getuigen te horen om duidelijkheid te krijgen over de vraag wie het concept-rapport heeft opgesteld.
Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft de man het volgende aangevoerd:
Het rapport voldoet niet aan de Leidraad deskundige op grond van het volgende. Het concept-rapport is niet door de deskundige zelf opgemaakt maar door zijn assistente, waarvan in het rapport geen melding is gemaakt. De deskundige is niet dan wel niet gemotiveerd ingegaan op de door de man in reactie op het concept-rapport gestelde vragen. Het deskundigenbericht is onvoldoende inzichtelijk en oncontroleerbaar. De man heeft met vragen aan de deskundige geprobeerd dat inzicht te krijgen, maar de deskundige heeft die vragen niet willen beantwoorden, waardoor het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden. Voorts heeft de deskundige partijen een onacceptabele termijn van slechts één week heeft gegeven om een reactie op het concept-rapport te geven, hetgeen eveneens in strijd is met het beginsel van hoor- en wederhoor. Gebruik van het rapport in zijn nadeel zou daarom een schending van artikel 19 lid 1 Rv opleveren, aldus de man.
Het deskundigenbericht voldoet niet aan de normen zoals vastgesteld in het Reglement Landelijk en Agrarisch Vastgoed van het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs (NVRT). Dat had wel gemoeten, omdat de deskundige volgens het rapport is ingeschreven in het register NRVT.
De door de deskundige vastgestelde waarde per 31 december 2009 van € 920.000,- kan geen stand houden. Deze wijkt zeer sterk af van de eerdere taxaties, waaronder die van de door de rechtbank benoemde deskundige T. de Boer, en de deskundige heeft niet willen motiveren waarom zijn taxatie zo sterk afwijkt. Ook de op de andere tijdstippen vastgestelde waardes kunnen geen stand houden. Deze waardes zijn slechts rekenkundig vastgesteld op basis van de aannames dat de waarde van de onroerende zaak correleert met een (gecorrigeerde) NVM index en dat de waardemutatie door de verbouwingen correleert met circa 60% van de verbouwingskosten. Deze berekeningswijze is niet onderbouwd/gemotiveerd.
2.4.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het rapport van de deskundige blijkt dat hij de bezichtiging van [het adres] op 25 september 2017 zelf heeft gedaan. Het is niet ontoelaatbaar dat een deskundige een assistent meeneemt naar de bezichtiging en zijn bevindingen in het rapport laat uitwerken door deze assistent. In reactie op het bezwaar van de man tegen de door de deskundige ingediende declaratie heeft de deskundige een e-mail gedateerd 21 februari 2018 van [getuige b] van Schep Makelaardij B.V. gevoegd, waarin [getuige b] de deskundige bericht dat de man hem onjuist heeft geciteerd en dat hij dit de man telefonisch heeft laten weten. Het hof verwijst naar de separate beslissing ex artikel 199 lid 1 Rv van heden op het bezwaar tegen de declaratie. De man heeft in de daarna door hem ingediende stukken de inhoud van de e-mail van [getuige b] niet weersproken. Tegen die achtergrond heeft de man onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld om hem tot het bewijs van zijn stellingen ter zake van de wijze van totstandkoming van het rapport toe te laten.
In zijn rapport heeft de deskundige een aantal vragen van de man naar aanleiding van het concept-rapport beantwoord. Ten aanzien van de overige vragen heeft de deskundige zich terecht op het standpunt gesteld dat deze buiten het kader van de door het hof gestelde vragen vallen. Het concept-rapport is op 14 november 2017 aan partijen gezonden, waarbij zij in de gelegenheid zijn gesteld om binnen één week daarna opmerkingen over het rapport te maken. Indien de man van mening was dat hij meer tijd nodig had om zijn reactie te geven had hij de deskundige om uitstel kunnen verzoeken. De man heeft dit niet gedaan, maar op 21 november 2017, binnen de gegeven termijn, een uitgebreide reactie ingediend. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat de termijn van een week vanuit het gezichtspunt van hoor en wederhoor te kort is geweest. Nu de man voorts bij zijn op 21 februari 2018 ingekomen brief uitgebreid op het rapport is ingegaan, is zijn betoog dat gebruik van dit rapport ten nadele van hem een schending van artikel 19 lid 1 Rv oplevert, niet steekhoudend.
De stellingen van de man dat het rapport niet voldoet aan de eisen van de Leidraad deskundigen in civiele zaken en dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden kunnen dus geen doel treffen. Het betoog van de man dat het rapport niet voldoet aan de waarborgen van artikel 12 Rv, de regeling voor litispendentie, is onbegrijpelijk, zodat het hof daaraan voorbijgaat.
De deskundige is bij beschikking van het hof van 1 augustus 2017 benoemd om het door het hof bevolen onderzoek te verrichten ter beantwoording van de door het hof vastgestelde vragen. In het dictum van de beschikking is bepaald aan welke eisen het door de deskundige uit te voeren onderzoek en het door hem op te stellen rapport moeten voldoen. Voorts dienen het onderzoek en het rapport te voldoen aan de Leidraad deskundigen in civiele zaken. Andere eisen heeft het hof niet gesteld. Het onderzoek en het rapport voldoen aan alle gestelde eisen. De stelling van de man dat het deskundigenbericht niet overeenkomstig de normen van het Reglement Landelijk en Agrarisch Vastgoed van het register NRVT is vastgesteld, kan, gelet op het bovenstaande, niet eraan in de weg staan dat het hof bij zijn verdere beslissingen uitgaat van de bevindingen van de deskundige.
De door het hof in de tussenbeschikking van 1 augustus 2017 aan de deskundige gestelde vragen zijn beperkt tot de waarde van [het adres] op een achttal tijdstippen. Een motivering waarom een door de deskundige vastgestelde waarde afwijkt van eerdere taxaties valt buiten deze vraagstelling. De deskundige heeft in het rapport een duidelijk uitleg gegeven van de door hem gevolgde werkwijze. Het hof deelt niet de mening van de man dat het rapport niet consistent, inzichtelijk en logisch is. Dat het rapport niet onpartijdig is, zoals de man stelt, heeft hij niet onderbouwd.
Het hof ziet dan ook geen aanleiding een nieuw deskundigenonderzoek te gelasten. Evenmin ziet het hof aanleiding de deskundige aanvullende vragen te stellen, zoals door de vrouw verzocht. Het rapport voldoet aan de daaraan te stellen eisen en het hof acht zich voldoende voorgelicht. Het hof neemt de conclusies van het rapport van de deskundige over en maakt deze tot de zijne.
2.5.
Naar aanleiding van het verzoek van de man de in de beschikking van 6 november 2016 vastgestelde berekeningswijze en de in de beschikking van 1 augustus 2017 bepaalde vraagstelling aan de (nieuw te benoemen) deskundige te herzien, overweegt het hof als volgt.
Het hof heeft in de tussenbeschikking van 6 november 2016 de door hem vastgestelde rekenmethode uiteengezet en partijen de gelegenheid gegeven alsnog te kiezen voor de wijze van berekening in de zaak die heeft geleid tot het Stolpboerderijarrest. Partijen hebben vervolgens uitdrukkelijk niet gekozen voor laatstgenoemde rekenmethode en geen bezwaar gemaakt tegen de rekenmethode van het hof. Eerst na ontvangst van het deskundigenbericht heeft de man daartegen bezwaar gemaakt, gebaseerd op een door hem in het geding gebrachte notitie van mr. B. Breederveld van 15 februari 2018.
In de tussenbeschikking van 8 november 2016 heeft het hof ter zake van de rekenmethode een bindende eindbeslissing gegeven. Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 25 april 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2800) brengen de eisen van een goede procesorde mee dat de rechter, aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen. De door het hof gekozen rekenmethode berust niet op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. Er is daarom geen aanleiding tot heroverweging van de beslissing over de gekozen methode. Wel kan aan de man worden nagegeven dat het hof binnen de gekozen methode ten onrechte telkens de hypothecaire leningen in de noemer van de breuk heeft meegenomen. Het hof zal dit herstellen en in de formules III en IV in de noemer de uit de hypothecaire leningen betaalde bouwkosten meenemen, evenals de (ook in de teller meegenomen) aflossingen en polissen.
Van de zijde van de vrouw is het hof in overweging gegeven terug te komen van zijn beslissing om de ter zake van het bedrijfsmatige deel van [het adres] uit overgespaard inkomen betaalde rente in de rekenformule mee te nemen. Ook hiervoor geldt dat het hof daarover in zijn beschikking van 8 november 2016 een bindende eindbeslissing heeft gegeven. Deze beslissing berust evenmin op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. Er is dus ook geen aanleiding tot heroverweging van de beslissing over de rente.
2.6.
Op grond van het voorgaande en de in de tussenbeschikking van 1 augustus 2017 vastgestelde gegevens luiden de formules en de berekeningen als volgt.
I:
de aflossingen + rente tot de verbouwing in 1992/1993
gedeeld door de waarde van [het adres] op de datum van het huwelijk + de aflossingen + de rente tot de verbouwing in 1992/1993
vermenigvuldigd met de waarde van [het adres] voor de verbouwing in 1992/1993
= de investering uit overgespaard inkomen I
3.676 + 32.741 : 420.000 + 3.676 + 32.741 =
36.417: 456.417 x 416.000 = 33.192
II:
de kosten van de eerste verbouwing + de investering uit overgespaard inkomen I
gedeeld door de waarde van [het adres] voor de verbouwing + de kosten van de verbouwing + de investering uit overgespaard inkomen I
vermenigvuldigd met de waarde van [het adres] na de verbouwing
= de investering uit overgespaard inkomen II
26.567 + 33.192 : 416.000 + 26.567 + 33.192 =
59.759 : 475.759 x 430.000 = 54.011
III:
de kosten van de tweede verbouwing voldaan uit overgespaard inkomen + de aflossingen voor zover niet voldaan uit de hypothecaire leningen bij ABN Amro + de rente + de investering uit overgespaard inkomen II
gedeeld door de waarde van [het adres] voor de verbouwing + de totale kosten van de verbouwing + de aflossingen voor zover niet voldaan uit de hypothecaire leningen bij ABN Amro + de rente + de investering uit overgespaard inkomen II
vermenigvuldigd met de waarde van [het adres] na de verbouwing
= de investering uit overgespaard inkomen III
71.212 + 25.962 + 31.374 + 54.011 :
510.000 + (113.142 + 71.212) + 25.962 + 31.374 + 54.011 =
182.559 : 805.701 x 620.000 = 140.482
IV:
de kosten van de derde verbouwing voldaan uit overgespaard inkomen + de aflossingen + de polissen + de rente + de investering uit overgespaard inkomen III
gedeeld door de waarde van [het adres] voor de verbouwing + de totale kosten van de verbouwing + de aflossingen + de polissen + de rente + de investering uit overgespaard inkomen III
vermenigvuldigd met de waarde van [het adres] na de verbouwing
= de investering uit overgespaard inkomen IV
70.128 + 5.379 + 30.159 + 36.480 + 140.482 :
775.000 + (107.275 + 70.128) + 5.379 + 30.159 + 36.480 + 140.482 =
282.628 : 1.164.903 x 880.000 = 213.505
V:
de polissen + de rente + de investering uit overgespaard inkomen IV
gedeeld door de waarde van [het adres] na de verbouwing 2002/2003 + de polissen + de rente + de investering uit overgespaard inkomen IV
vermenigvuldigd met de waarde van [het adres] op de peildatum
= de investering uit overgespaard inkomen op de peildatum, waarvan de man de helft toekomt
26.442* + 50.881 + 213.505
: 880.000 + 26.442* + 50.881 + 213.505 =
290.828 : 1.170.828 x 920.000 = 228.524 : 2 = 114.262
2.7.
Uitgaande van de beschikbare gegevens hebben noch de man noch de vrouw feiten en omstandigheden aangevoerd die kunnen leiden tot het oordeel dat het resultaat van deze berekening in strijd is met de redelijkheid en billijkheid dan wel dat het hof gebruik dient te maken van zijn matigingsbevoegdheid.
De kosten van de deskundige
2.9.
De vrouw dient ter zake van verrekening € 114.262 en voor het overige € 781, in totaal € 115.055 aan de man te betalen. De man dient ter zake van verrekening aan de vrouw € 32.539 te betalen. Per saldo moet de vrouw aan de man betalen € 82.504.
Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen voor zover daarbij de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden is vastgesteld op de wijze als in die beschikking onder 2.16 tot en met 2.23, 2.25 tot en met 2.32 en 2.38 tot en met 2.40 is overwogen en de vrouw is veroordeeld ter zake van verrekening aan de man een bedrag van € 72.762 te betalen en beslissen als na te melden.
Nu de vrouw niet meer heeft betaald dan waartoe zij op grond van deze beschikking gehouden is, zal haar verzoek de man te veroordelen tot terugbetaling van hetgeen zij te veel heeft betaald worden afgewezen.
Het hof ziet geen aanleiding een van partijen te veroordelen in de proceskosten, zoals over en weer verzocht.