beslissing
___________________________________________________________________ _ _
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.236.770/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/635559/DW RK 17/934
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 28 augustus 2018
[naam],
wonend te [plaats],
appellante,
[naam],
toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [plaats],
geïntimeerde.
1 Het geding in hoger beroep
1.1.
Appellante (hierna: klaagster) heeft op 6 april 2018 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 3 april 2018 (ECLI:NL:TGDKG:2018:29).
1.2.
De kamer heeft in de bestreden beslissing het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter van de kamer van 5 september 2017, waarbij de tweeledige klacht van klaagster als kennelijk ongegrond is afgewezen, gegrond verklaard - naar het hof begrijpt - ten aanzien van klachtonderdeel 2. De kamer heeft het verzet ongegrond verklaard - naar het hof begrijpt - ten aanzien van klachtonderdeel 1. De kamer heeft de beslissing van de voorzitter (in zijn geheel) vernietigd, de klacht van klaagster (op klachtonderdeel 2) alsnog gegrond verklaard en geïntimeerde (hierna: de gerechtsdeurwaarder) de maatregel van waarschuwing opgelegd.
1.3.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 11 juni 2018 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 5 juli 2018. Namens de gerechtsdeurwaarder is [kantoorgenoot] (kantoorgenoot) als gemachtigde verschenen; de gerechtsdeurwaarder zelf is niet verschenen. Klaagster is, hoewel opgeroepen, zonder bericht van verhindering niet verschenen. [kantoorgenoot] heeft namens de gerechtsdeurwaarder het woord gevoerd.
6 Beoordeling
Slechts gedeeltelijk gegrond verklaard verzet
6.1.
Uit artikel 39 van de Gerechtsdeurwaarderwet (hierna: Gdw) volgt dat de voorzitter van de kamer klachten die naar zijn oordeel kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond dan wel van onvoldoende gewicht zijn, kan afwijzen. Tegen een dergelijke beschikking kan verzet worden gedaan bij de kamer. Tegen de beslissing van de kamer dat het verzet ongegrond is, staat geen rechtsmiddel open.
De kamer heeft (zoals hiervoor onder 1.2. weergegeven) in de bestreden beslissing het verzet van klaagster ten aanzien van klachtonderdeel 1 ongegrond verklaard en het verzet alleen ten aanzien van klachtonderdeel 2 gegrond verklaard. Het hof zal derhalve slechts klachtonderdeel 2 aan een beoordeling onderwerpen. Bij de weergave van het standpunt van klaagster is hiermee rekening gehouden.
Het hoger beroep van klaagster
6.2.
Klaagster gaat in haar beroepschrift voornamelijk in op haar klachtonderdeel 1, maar dat klachtonderdeel is, zoals in het voorgaande is uiteengezet, in hoger beroep niet aan het oordeel van het hof onderworpen.
6.3.
Ten aanzien van dit klachtonderdeel heeft de kamer overwogen dat uit artikel 8 lid 2 Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (Btag) volgt dat indien de gerechtsdeurwaarder executoriaal beslag op roerende zaken legt, nadat een of meer pogingen daartoe door afwezigheid van de schuldenaar of een persoon die hem kan vertegenwoordigen zijn mislukt, de kosten van het wel gelegde beslag worden verhoogd met een vast bedrag, mits de gerechtsdeurwaarder voorafgaand aan de eerdere poging of pogingen de schuldenaar schriftelijk over het tijdstip en doel van zijn komst heeft bericht. Volgens de kamer voldoet de brief van de gerechtsdeurwaarder van 19 december 2016 niet aan deze criteria. De gerechtsdeurwaarder heeft dit ook erkend en de gerechtsdeurwaarder heeft meegedeeld dat het kantoor heeft besloten de zin met betrekking tot de kosten uit de betreffende brief te verwijderen en een format voor alle vergeefse beslagpogingen te gebruiken, aldus de kamer. Dit doet volgens de kamer echter niet af aan het feit dat er een onjuiste brief op het adres van klaagster is achtergelaten en klaagster daarover niet is geïnformeerd.
6.4.
Het hof verenigt zich met het oordeel van de kamer en de gronden waarop dat berust. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die een ander oordeel rechtvaardigen. Het hof acht dit klachtonderdeel, evenals de kamer, gegrond.
6.5.
Naar het oordeel van het hof noopt het gegronde klachtonderdeel tot het opleggen van een maatregel. Het hof acht, evenals de kamer, de maatregel van waarschuwing in dit geval passend en geboden.
6.6.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de beslissing van de kamer zal worden bevestigd voor zover in hoger beroep aan de orde.
6.7.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
Griffierecht en kostenveroordeling
6.8.
Per 1 januari 2018 is de Gerechtsdeurwaarderswet gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband met deze wijziging van de Gdw heeft dit hof per 1 januari 2018 de Tijdelijke richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam (Staatscourant 2017 nr. 75085; hierna: de richtlijn) vastgesteld, die geldt voor beroepschriften die vanaf die datum bij het hof worden ingediend. Het beroepschrift in deze zaak is ingediend op 6 april 2018.
6.9.
Op grond van de artikelen 37 lid 7 Gdw jo. 47 Gdw dient de gerechtsdeurwaarder het door klaagster betaalde griffierecht in hoger beroep aan haar te vergoeden, wanneer het hof de klacht (gedeeltelijk) gegrond verklaart.
6.10.
Ingevolge het bepaalde in de artikelen 43a lid 1 Gdw jo. 47 Gdw jo. de richtlijn kan het hof de gerechtsdeurwaarder daarnaast veroordelen in de (overige) kosten van klaagster en (een deel van) de kosten van de behandeling van de zaak bij het hof, indien een klacht (gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard en een maatregel wordt opgelegd.
6.11.
Op grond van voormelde richtlijn is het uitgangspunt dat een kostenveroordeling wordt opgelegd, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn om dat niet te doen. Dat betekent dat als aan de wettelijke voorwaarde is voldaan dat de klacht (gedeeltelijk) gegrond is en aan de gerechtsdeurwaarder een maatregel is opgelegd, het hof in beginsel een kostenveroordeling oplegt, ook in het geval de klager daarom niet heeft gevraagd (dus ook ambtshalve). Het hof kan echter uit eigen beweging en/of op verzoek van de gerechtsdeurwaarder afzien van een kostenveroordeling of een lagere kostenveroordeling opleggen als bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven.
6.12.
Het hof ziet in het onderhavige geval, waarin weliswaar een klachtonderdeel gegrond is verklaard en een maatregel is opgelegd, aanleiding om af te zien van vergoeding van het griffierecht door de gerechtsdeurwaarder en het opleggen van een kostenveroordeling. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat het hoger beroep van klaagster niet leidt tot een andere beslissing dan door de kamer is genomen. Het hof verenigt zich immers met het oordeel van de kamer met betrekking tot de gegrondheid van klachtonderdeel 2 en de gronden waarop dat oordeel berust; tevens legt het hof dezelfde maatregel op als de kamer. De bezwaren van klaagster in hoger beroep lijken echter met name betrekking te hebben op het niet meer aan de orde zijnde klachtonderdeel 1. De gerechtsdeurwaarder, die klachtonderdeel 2 reeds bij de kamer heeft erkend en zelf geen appel heeft ingesteld, is zijns ondanks in dit hoger beroep betrokken. Het hof acht het onder deze omstandigheden niet billijk dat de gerechtsdeurwaarder het door klaagster betaalde griffierecht of de kosten van het hoger beroep zou moeten vergoeden.
6.13.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.