2.1.
In de uitspraak van de rechtbank zijn de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende is in die uitspraak aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“1. Erflaatster is geboren op [datum] 1947 en overleden op [datum] 2010. Zij was in algehele gemeenschap gehuwd met [naam echtgenoot] (de echtgenoot en/of eiser). Erflaatster heeft haar echtgenoot tot erfgenaam benoemd.
2. Tot de gemeenschap van goederen behoorden alle aandelen in [X] B.V. (de BV). De BV heeft als doel ‘het uitoefenen van het beroep van accountant-administratieconsulent met inachtneming van alle daarop van toepassing zijnde regels; het deelnemen in, het voeren van beheer over, het financieren van andere ondernemingen en vennootschappen.’ Het aantal werknemers per einde boekjaar 2010 bedraag 0 (2009:1). De BV beheert de pensioenaanspraak van de echtgenoot. De akte van oprichting van de BV werd notarieel gepasseerd op [datum] 1997. De verkrijgingsprijs van de aandelen is € 18.000.
3. Aan de echtgenoot is voor het belastingjaar 2010 een specifiek aangiftebiljet inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) in verband met overlijden uitgereikt, een zogenoemd F-biljet. Tevens is om een aangifte erfbelasting verzocht. De echtgenoot heeft op 28 maart 2011 namens erflaatster een regulier aangiftebiljet ingediend. In die aangifte is geen inkomen aangegeven en is de rubriek “het gehele jaar gehuwd J” aangekruist en is tevens aangegeven dat sprake is van een aanmerkelijk belang.
De echtgenoot heeft op diezelfde datum ook zijn eigen aangifte ib/pvv over 2010 ingediend waarin hij de rubriek “het gehele jaar gehuwd J” heeft aangekruist en waarin hij heeft aangegeven dat sprake is van een aanmerkelijk belang.
4. De aanslag ib/pvv ten name van eiseres is op 21 september 2011 vastgesteld en berekend naar een verzamelinkomen van nihil.
5. Verweerder heeft eiser op 10 februari 2015 vragen gesteld over het niet aangeven van winst uit aanmerkelijk belang in verband met een (fictieve) vervreemding van de aanmerkelijkbelangaandelen ten gevolge van het overlijden van erflaatster.
6. Daarop heeft eiser op 23 maart 2015 gereageerd. In die reactie is opgenomen, voor zover van belang:
“(…)
Op het moment van overlijden van zijn echtgenote dreef cliënt vanuit [X] B.V. een onderneming. De omzet die cliënt uit de onderneming genereerde was in de periode dat mevrouw leed aan kanker gedaald omdat cliënt genoodzaakt was zich intensief bezig te houden met de verzorging van mevrouw, maar in die periode inclusief het hier relevante moment van overlijden van mevrouw had cliënt de intentie en wil om de onderneming te blijven drijven. De bv voldeed hierbij aan de criteria die gelden voor ondernemerschap, te weten:
1. er is sprake van een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid,
2. die deelneemt aan het economische verkeer, en
3. die winst beoogt, of waarbij winst redelijkerwijs valt te verwachten.
Bovendien worden privaatrechtelijke rechtspersonen zoals de bv bij fictie geacht met hun gehele vermogen een onderneming te drijven.
Op grond van artikel 4.17a lid 1 Wet IB 2001 is hier dus geen sprake van een fictieve vervreemding in de zin van artikel 4.16 lid 1 onderdeel e Wet IB 2001 en heeft cliënt gemeend dit niet te hoeven aangeven in de aangifte inkomstenbelasting van zijn echtgenote.(…)”
7. Op 16 april 2015 heeft verweerder zijn voornemen tot het opleggen van een navorderingsaanslag ib/pvv over 2010 ten name van erflaatster aan eiser kenbaar gemaakt. Eiser heeft daarop gereageerd en onder meer gesteld dat de inspecteur niet over een nieuw feit beschikt dat navordering rechtvaardigt.
8. In een telefoongesprek tussen partijen heeft eiser een compromisvoorstel gedaan inhoudende het akkoord met het opleggen van een navorderingsaanslag, mits er geen heffingsrente in rekening zou worden gebracht en mits alsnog artikel 4.12a van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) zou worden toegepast. Ook wordt een beroep gedaan op het overgangsrecht dat gold tot 31 december 2014, zoals neergelegd in het besluit van 17 september 2014, BLKB 2014/1321M.
9. Verweerder heeft dit compromisvoorstel afgewezen omdat een dergelijke afspraak in strijd zou zijn met de wet. Met dagtekening 22 augustus 2015 is de navorderingsaanslag opgelegd, berekend naar een inkomen uit aanmerkelijk belang, tevens verzamelinkomen, van € 128.343. Dit is het vervreemdingsvoordeel uitgaande van een verkrijgingsprijs van € 9.000 en een overdrachtsprijs van € 137.343.”
Tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank zijn door partijen geen bezwaren aangevoerd. Het Hof zal dan ook van die feiten uitgaan en voegt daar nog het volgende aan toe.
2.2.
Door belanghebbende is op digitale wijze aangifte IB/PVV voor het jaar 2010 gedaan met behulp van commerciële aangiftesoftware. Een uitdraai van die aangifte behoort tot de gedingstukken. Daarin zijn onder vraag “18 Aanmerkelijk belang” de volgende rubrieken opgenomen en ingevuld:
“Van u en uw fiscale partner
a Omschrijving soort aandelen en dergelijke die in 2010
Tot het aanmerkelijk belang behoorden Aantal
[X] B.V. 180,00
b Reguliere voordelen uitaanmerkelijk belang € 0
c Aftrekbare kosten € 0
d Trek af: b min c € 0
e Overdrachtsprijs bij verkoop e.d. € 0
f Verkrijgingsprijs € 0
g Trek af: e min f. Vervreemdingsvoordeel € 0
h Tel op: d plus g. Voordeel uit aanmerkelijk belang € 0
i Deel van het voordeel uit aanmerkelijk belang dat u aan
uzelf toerekent € 0”