Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:GHAMS:2019:1666

Gerechtshof Amsterdam
14-05-2019
03-03-2020
200.251.588/01
Civiel recht
Hoger beroep,Beschikking

Beëindiging van arbeidsovereenkomst wegens verwijtbaar gedrag werknemer die een ruzie met een medewerknemer met fysiek contact niet uit de weg is gegaan.

Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2020-0284
Jurisprudentie HSE 2019/20
Jurisprudentie HSE 2020/20
VAAN-AR-Updates.nl 2020-0284

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer: 200.251.588/01

zaaknummer rechtbank Amsterdam: 7297931 EA VERZ 18-839

beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 mei 2019

inzake

RENEWI NEDERLAND B.V.,

gevestigd te Eindhoven,

appellante,

advocaat: mr. L.V. Claassens te Eindhoven,

tegen

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde,

advocaat: mr. S. Karakaya-Pilavci te Leusden.

1 Het geding in hoger beroep

1.1

Partijen worden hierna Renewi en [geïntimeerde] genoemd.

1.2

Renewi is bij beroepschrift met een aanvullende productie, ontvangen ter griffie van het hof op 20 december 2018, onder aanvoering van drie grieven (“beroepsgronden”) in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) onder bovengenoemd zaaknummer op 6 december 2018 heeft gegeven. Het beroepschrift strekt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de arbeidsovereenkomst tussen partijen op de kortst mogelijke termijn (het hof begrijpt) zal beëindigen primair zonder en subsidiair met toekenning van een transitievergoeding aan [geïntimeerde] en met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in beide instanties te vermeerderen met de wettelijke rente en met nakosten.

1.3

Op 7 maart 2019 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep van [geïntimeerde] ingekomen met producties. Daarin verzoekt [geïntimeerde] primair Renewi in haar verzoek niet ontvankelijk te verklaren althans dit verzoek te verwerpen en subsidiair, indien het hof oordeelt dat het verzoek van Renewi ten onrechte is afgewezen, (1) bij het bepalen van de einddatum van de arbeidsovereenkomst rekening te houden met een opzegtermijn van drie maanden, (2) Renewi te veroordelen aan [geïntimeerde] de transitievergoeding te betalen van € 11.568,63 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente als betaling niet binnen een maand na het einde van de arbeidsovereenkomst heeft plaatsgevonden, (3) Renewi te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding ex artikel 7:683 BW van € 58.626,-- bruto, althans een door het hof in goede justitie te betalen billijke vergoeding en (4) Renewi op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen tot het verschaffen van een deugdelijke specificatie betreffende de betaling van de transitievergoeding en de billijke vergoeding met primair en subsidiair veroordeling van Renewi in de kosten van de procedure.

1.4

Partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

1.5

De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 12 april 2019. Bij die gelegenheid hebben voornoemde advocaten het woord gevoerd aan de hand van aan het hof overgelegde spreekaantekeningen. Namens Renewi waren aanwezig [X] en [Y] , [geïntimeerde] was in persoon verschenen. Partijen hebben vragen van het hof beantwoord.

1.6

Vervolgens is uitspraak bepaald.

2 Feiten

De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking onder “Feiten” (1.1 tot en met 1.6) een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Over deze feiten bestaat tussen partijen geen geschil, zodat ook het hof deze feiten, voor zover in appel nog van belang, als uitgangspunt zal nemen, met dien verstande dat het mede acht zal slaan op enkele andere, hierna te noemen, feiten die tussen partijen niet in geschil zijn.

3 Beoordeling

3.1

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Tussen [geïntimeerde] , geboren [in] 1977, en (een rechtsvoorgangster van) Renewi bestaat sinds 1 maart 2008 een arbeidsovereenkomst. [geïntimeerde] was laatstelijk (oktober 2018) werkzaam als weegbrugmedewerker tegen een bruto maandsalaris van

€ 2.584,93 exclusief vakantietoeslag en emolumenten. Op dinsdag 2 oktober 2018 heeft zich op het werk een geweldsincident voorgedaan tussen [geïntimeerde] en een andere werknemer van Renewi, [A] (hierna: [A] ). [geïntimeerde] heeft daarbij letsel aan zijn gezicht opgelopen en is na het incident ziek naar huis gegaan. Hij heeft zijn werkzaamheden hervat op donderdag 4 oktober 2018. Op maandag 8 oktober 2018 heeft Renewi [geïntimeerde] op non-actief gesteld naar aanleiding van genoemd incident. [geïntimeerde] heeft zich vervolgens wederom arbeidsongeschikt gemeld en was ten tijde van de mondelinge behandeling in hoger beroep nog niet hersteld verklaard. De arbeidsovereenkomst tussen Renewi en [A] is naar aanleiding van het incident geëindigd.

3.2

Renewi heeft in eerste aanleg verzocht de arbeidsovereenkomst tussen haar en [geïntimeerde] te ontbinden, Zij heeft daartoe aangevoerd dat [geïntimeerde] verwijtbaar heeft gehandeld en dat er door toedoen van [geïntimeerde] sprake is van een dermate verstoorde arbeidsverhouding dat van haar niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst voort te zetten (Renewi beroept zich op de zogenoemde e-, g- en/of h-grond). [geïntimeerde] heeft verweer gevoerd en heeft zijnerzijds primair verzocht het ontbindingsverzoek af te wijzen en Renewi op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen hem weer te werk te stellen in de gebruikelijke werkzaamheden. Subsidiair heeft [geïntimeerde] dezelfde (tegen)verzoeken gedaan als hij in hoger beroep opnieuw heeft ingesteld (zie hiervoor onder 1.3).

3.3

De kantonrechter heeft bij de bestreden beschikking het ontbindingsverzoek afgewezen en Renewi op straffe van verbeurte van een dwangsom veroordeeld om [geïntimeerde] binnen 24 uur nadat hij volledig arbeidsgeschikt zou worden verklaard in staat te stellen zijn werkzaamheden te hervatten. De kantonrechter heeft daartoe - kort weergegeven - overwogen dat hij op grond van de vaststaande feiten, de overgelegde verklaringen en het verhandelde ter zitting tot het oordeel is gekomen dat de rol van [geïntimeerde] bij het incident niet van dien aard is geweest dat er sprake is van verwijtbaar handelen en dat Renewi haar stelling dat de verhouding tussen partijen ernstig is verstoord en dat van haar niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te zetten, onvoldoende heeft onderbouwd. Tegen deze beslissing en de gronden waarop zij berust, richten zich de grieven van Renewi.

3.4

De eerste grief klaagt erover dat de kantonrechter het ontbindingsverzoek heeft afgewezen. Volgens Renewi is de kantonrechter ten onrechte tot het oordeel gekomen dat er bij het incident van verwijtbaar handelen door [geïntimeerde] geen sprake is geweest. De kantonrechter heeft als vaststaand aangenomen dat [geïntimeerde] [A] van zich af heeft geduwd om te ontkomen aan de (door [A] veroorzaakte) dreigende situatie, waarna [A] [geïntimeerde] heeft geslagen. Die vaststelling is in de visie van Renewi onjuist. [geïntimeerde] heeft [A] als eerste geduwd en [A] heeft [geïntimeerde] pas daarna geslagen. Renewi verwijst naar de in het geding gebrachte verklaringen van [B] en [C] , waaruit volgens haar blijkt dat, anders dan de kantonrechter heeft overwogen, over de toedracht van het incident op 2 oktober 2018 geen discussie kan bestaan. Zowel [A] als [geïntimeerde] hebben met hun gedrag aangestuurd op escalatie en beiden hebben fysiek geweld gebruikt hetgeen Renewi beide medewerkers zeer kwalijk heeft genomen en tot een einde van de arbeidsovereenkomst met beide medewerkers moet leiden. Renewi betwist dat [A] op agressieve wijze op [geïntimeerde] is toegelopen en dat [geïntimeerde] daarom genoodzaakt was zijn armen richting [geïntimeerde] uit te steken, zoals [geïntimeerde] heeft aangevoerd. Renewi stelt dat [geïntimeerde] verschillende andere mogelijkheden had om de vermeende dreiging door [A] af te wenden.

3.5

Bij brief van 8 oktober 2018 heeft Renewi aan [geïntimeerde] het gesprek dat partijen die dag hadden bevestigd. In de brief staat dat Renewi voornemens is de arbeidsovereenkomst te beëindigen naar aanleiding van het incident op 2 oktober 2018 waarbij [geïntimeerde] betrokken was. Renewi schrijft verder dat uit haar onderzoek naar de gang van zaken onder meer het volgende is gebleken:

Wij hebben vastgesteld dat beide partijen (hof: [geïntimeerde] en [A] ) agressief en provocerend gedrag hebben vertoond en hun beheersing zijn verloren. Zo is onder meer gezien dat u naar de vrachtwagen waarin [A] zich bevond heeft gespuugd. Daarnaast is waargenomen dat u de heer [A] heeft uitgedaagd om uit de vrachtwagen te stappen. U heeft met uw handelen aangestuurd op escalatie van de zaak, tot welke escalatie het niet veel later ook daadwerkelijk is gekomen.

(…)

Wij hebben moeten constateren dat het niet enkel bij schelden is gebleven. Uit onderzoek is gebleken dat u en de heer [A] elkaar fysiek hebben bejegend. Er is vastgesteld dat de heer [A] u in het gezicht heeft geslagen.

De heer [A] heeft daarover verklaard dat dit een reactie was op het feit dat hij door u aan zijn oren werd getrokken. U heeft dat ontkend. Volgens u werd u door de heer [A] aangevallen en heeft u zich slechts afgeweerd tegen zijn aanval. Mogelijk is daarbij het oor van de heer [A] geraakt, aldus uw verklaring.

Uw relaas komt echter niet overeen met de verklaring die is afgelegd door een collega die getuige is geweest van het incident. Deze collega heeft gezien dat u de heer [A] in de nek/kraag (aan de jas) heeft vastgepakt, terwijl u over de reling van de weegbrug hing. Daarna zou volgens deze getuige door de heer [A] zijn geslagen.

(…)

Van belang is dat zowel u als de heer [A] helemaal niets hebben ondernomen om het incident te voorkomen c.q. uit de weg te gaan, terwijl daarvoor voldoende gelegenheid is geweest. Op had op ieder moment uit de situatie kunnen stappen. U heeft het tegendeel gedaan. Partijen hebben met hun gedrag aangestuurd op escalatie en voor lief genomen dat dit zou kunnen ontaarden in fysiek geweld. Dat gedrag is onacceptabel. U zult de gevolgen van uw handelen moeten dragen.”

3.6

6 [geïntimeerde] heeft als productie 4 bij zijn verweerschrift in eerste aanleg een foto overgelegd van de locatie waar het incident tussen [A] en hem heeft plaatsgevonden. Die foto is op de zitting in hoger beroep door het hof aan partijen voorgehouden en door partijen toegelicht.

Daarmee is omtrent de feitelijke situatie het volgende komen vast te staan.

[geïntimeerde] verrichtte zijn werkzaamheden bij de op het terrein van Renewi aanwezige weegbrug. De weegbrug bestaat uit twee parallelle rijbanen, waarin zich in het wegdek de weegfaciliteiten bevinden. Vrachtauto’s worden gewogen door op het stuk van het wegdek, waarin de weegfaciliteit zich bevindt, stil te staan. Tussen die rijbanen is een verhoging van ongeveer 75 centimeter hoog en 3 meter breed. Aan een (korte) zijde van die verhoging is een aantal treden om op die verhoging te komen. Op de verhoging is aan de zijde van de treden een “bordes” van ongeveer drie meter lang. Daarachter aan de andere zijde bevindt zich het kantoor van de weegbrug-medewerkers, dat vanaf het bordes toegankelijk is en ongeveer tien meter lang is. Zowel langs de trap als langs het bordes is aan weerszijden een hekwerk met een reling. De weegfaciliteiten bevinden zich ter hoogte van het kantoor. De chauffeur van de te wegen vrachtauto kan door het raam van zijn cabinedeur de weegbon overhandigen aan de dienstdoende weegbrugmedewerker die zich in het kantoortje bevindt.

3.7

[geïntimeerde] heeft op 28 oktober 2018 aangifte van mishandeling, bedreiging en discriminatie gedaan tegen voornoemde chauffeur, [A] .

In het door hem in het geding in eerste aanleg als productie 5 ingebrachte proces-verbaal staat onder meer het volgende:

“Op dinsdag 2 oktober 2018 omstreeks 12.00 uur was ik zoals gebruikelijk werkzaam op de weegbrug. [A] kwam in zijn vrachtwagen langs en beschuldigde mij dat ik een stortbon die hij normaal bij de weegbrug krijgt had verduisterd. Ik wist niet waar [A] het over had. Het is gebruikelijk dat ik een stortbon aanmaak na het wegen van de vrachtwagen van de chauffeurs. Maar dit keer had ik niet de vrachtwagen van [A] gewogen.

Er ontstond een woorden wisseling en ik zag dat [A] boos werd. Ik zag dat hij op een agressieve wijze met grote ogen naar mij keek. Ik zag dat hij wijzende bewegingen met zijn handen maakte in mijn richting. Ik hoorde dat hij met luide stem tegen mij sprak.

Ik hoorde dat [A] mij meerdere keren uitmaakte voor ‘Mieren neuker’ ‘Vieze

Turk’. Terwijl hij dit zij zeg ik dat hij zijn middel vinger naar mij opstook.

Ondanks deze beledigingen en beschuldigingen hield ik mijn rustig. Dat neem niet weg dat ik mij diep beledigd voelde en gediscrimineerd voelde door [A] .

(…)

Ik zag dat [A] met zijn vrachtwagen een stuk naar voren reed. Vervolgens zag ik dat hij uit de vrachtwagen stapte en met een snelle pas mijn richting opliep. Ik

voelde opdat moment een angstig gevoel in mijn lichaam opkomen. Ik zag dat [A] mij heel snel naderde, ik kreeg het gevoeld dat hij mij iets wilde aandoen. Toen hij mij op enkele centimeters naderde besloot ik mijn beide handen uit te strekken. Dit deed ik om hem tegen te houden. Ik plaatste mijn beide handen ter hoogte van zijn borst en duwde hem van mij af.

Plotseling zag ik dat [A] een slaande beweging maakte met zijn rechterhand. Ik

zag dat zijn rechterhand gebald was in een vorm van een vuist. Ik zag dat zijn arm

mijn gezicht met snelheid naderde. Het ging allemaal zo snel. Ik voelde dat de vuist

mijn linkeroog raakte. Tegelijkertijd voelde ik een hevige pijn in mijn linker wang.

Ik zag dat een collega van ons [D] tussen ons beiden sprong en [A] van mij af duwde”.

3.8

In de in 3.4 hiervoor genoemde verklaring van [B] staat dat hij met de door hem bestuurde vrachtauto achter de vrachtauto van [A] stond en dat hij zag dat er een discussie tussen [A] en [geïntimeerde] (in de verklaring aangeduid als ” [A] ” en “weegmeester”), die op het bordes stond te roken, ontstond. Hij verklaart verder:

“De chauffeur wil de weegbrug oprijden, hij reed naar voren. De weegmeester liep er kwaad achteraan en ik zag hem tegen de auto van [A] aan spugen. Het leek erop dat dit richting [A] was gemikt, maar omdat die doorreed, miste hem en raakte de auto.

De weegmeester zei ook nog iets, toen stopte de chauffeur abrupt zijn auto. De chauffeur stapt uit. Dat zag er rustig uit, hij deed de deur achter zich dicht.

Ik kijk op en ik zie de Turkse man [A] goed bij zijn jas vast houden met één hand. De weegmeesterboog zich dus over de reling heen, half leunend op de reling en had [A] vast bij zijn kraag/nek met één hand. Toen zag ik [D] er tussen springen. Toen zag ik [A] een klap geven aan de weegmeester.

Toen trok [D] ze uit elkaar. De weegmeester kreeg een volle klap en hield zijn hand bij zijn gezicht.”

3.9

In de verklaring van [C] staat voor zover van belang het volgende (waarbij [geïntimeerde] wordt aangeduid als [geïntimeerde] en [A] als [A] ):

“ [A] stapt uit de auto en [geïntimeerde] loopt richting de reling. Ze liepen dicht naar elkaar toe. Ik probeerde [A] weer in zijn auto terug te krijgen en zei: Rijden [A] . Ze liepen dichter naar elkaar toe en toen ben ik er tussen gaan staan. Toen raakten ze elkaar nog niet aan.

[A] geeft een vuistslag aan [geïntimeerde] en die is raak geweest. [geïntimeerde] heeft zich verdedigd. [geïntimeerde] deed zijn handen richting [A] .”

3.10

Uit de onder 3.6 gegeven beschrijving van de feitelijke situatie volgt dat de verklaring van [geïntimeerde] dat [A] nadat hij uit zijn vrachtauto was gestapt met een snelle pas in de richting van [geïntimeerde] liep, niet juist kan zijn. [geïntimeerde] bevond zich ten tijde van het incident op het 75 cm boven de rijweg gelegen bordes en was van [A] gescheiden door een hekwerk met reling. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [geïntimeerde] , bij de toelichting op de overgelegde locatiefoto, ook verklaard dat [A] nadat hij uit zijn vrachtauto was gestapt aan de andere kant van de reling stond dan hij. Dat en het feit dat [geïntimeerde] in de richting van [A] is gelopen (en niet alleen [A] in de richting van [geïntimeerde] ) volgt ook uit de verklaringen van [B] en [D] . Een en ander betekent dat het voor [geïntimeerde] , anders dan hij suggereert, niet noodzakelijk was zijn armen uit te strekken om een eventuele aanval van [A] af te houden. [geïntimeerde] had die aanval eenvoudig kunnen voorkomen door een stap achteruit te doen, weg van de reling, of door het - direct vanaf het bordes toegankelijke - kantoortje van de weegmedewerkers in te gaan. Door dat na te laten en fysiek contact te zoeken met [A] heeft [geïntimeerde] zo verwijtbaar gehandeld dat van Renewi niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst voor te zetten. [geïntimeerde] is de fysieke confrontatie met [A] aangegaan waar hij deze had kunnen en had moeten vermijden. Dit is de kern van het hem door Renewi gemaakte verwijt en dat verwijt is gegrond. Het hof zal de arbeidsovereenkomst daarom met ingang van 1 juni 2019 beëindigen. Het hof ziet geen aanleiding rekening te houden met de tussen partijen geldende opzegtermijn, zoals door [geïntimeerde] verzocht, omdat er na het incident inmiddels ruim zeven maanden zijn verstreken over welke periode Renewi het [A] toekomende loon c.a. zal moeten doorbetalen. Grief 1 slaagt.

3.11

Het verzoek van [geïntimeerde] hem in het geval van beëindiging de transitievergoeding toe te kennen is toewijsbaar. [geïntimeerde] kan, zoals van het voor overwogene volgt, weliswaar een verwijt worden gemaakt van zijn gedrag op 2 oktober 2018, maar zijn handelen is niet zodanig ernstig verwijtbaar dat hij geen recht heeft op de transitievergoeding. Voor het toekennen van die vergoeding is temeer aanleiding gezien de duur van de arbeidsovereenkomst (11 jaar) en gezien het feit dat gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] zich eerder heeft misdragen. Tegen de hoogte van het verzochte bedrag, € 11.568,63 bruto, als zodanig heeft Renewi geen verweer gevoerd. Weliswaar gaat [geïntimeerde] bij zijn berekening uit van een beëindiging met ingang van 1 augustus 2019, maar het verschuldigde bedrag is hetzelfde omdat ook bij beëindiging met ingang van 1 juni 2019 uitgegaan moet worden van een dienstverband van 11 jaar. Het verzochte bedrag zal derhalve worden toegewezen (eventueel) vermeerderd met de wettelijke rente als verzocht. Het hof ziet geen aanleiding Renewi op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen tot afgifte van een bruto-netto specificatie van het ter zake van transitievergoeding te betalen bedrag. Er zijn geen aanwijzingen dat Renewi met het tijdig verschaffen van bedoelde specificatie in gebreke zal blijven.

3.12

Het verzoek van [geïntimeerde] hem een billijke vergoeding toe te kennen, is niet toewijsbaar nu, zoals uit het voorgaande volgt, de beëindiging van de arbeidsovereen-komst niet aan Renewi te verwijten is.

3.13

Grief 2 richt zich tegen de veroordeling van Renewi [geïntimeerde] toe te laten tot de gebruikelijke werkzaamheden. Ook deze grief slaagt. Nu de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 juni 2019 eindigt, behoeft Renewi [geïntimeerde] niet tot het werk toe te laten indien hij voor 1 juni arbeidsgeschikt wordt verklaard. In dit verband merkt het hof nog op dat [geïntimeerde] in eerste aanleg het verweer heeft gevoerd dat zijn arbeidsongeschiktheid de gevraagde ontbinding in de weg stond. Nu de grieven van Renewi slagen dient dit verweer opnieuw beoordeeld te worden. Het hof is van oordeel dat het opzegverbod bij ziekte de onderhavige beëindiging niet in de weg staat nu er geen verband bestaat tussen de ziekte van [geïntimeerde] en de reden voor de beëindiging.

3.14

[geïntimeerde] heeft in hoger beroep een bewijsaanbod gedaan. Dit zal worden gepasseerd nu uit de eigen aangifte van [geïntimeerde] bij de politie (gedeeltelijk geciteerd hiervoor onder 3.7) volgt dat [geïntimeerde] de confrontatie met [A] niet uit de weg is gegaan, hoewel dat mogelijk was geweest en [geïntimeerde] , anders dan van hem verwacht had kunnen worden, niet gesteld heeft dat en op welke punten het proces verbaal van aangifte niet juist of niet volledig is omdat hij tegenover de politie anders heeft verklaard dan in het proces verbaal is opgenomen.

3.15

Als de in het ongelijk te stellen partij zal [geïntimeerde] worden veroordeeld in de kosten van de procedure in beide instanties. Ook grief 3, die zich richt tegen de kostenveroordeling van Renewi in eerste aanleg slaagt derhalve,

4 Beslissing

Het hof:

vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw rechtdoende:

beëindigt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 juni 2019;

veroordeelt Renewi tot betaling van de transitievergoeding ten bedrage van
€ 11.568,63 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over het netto verschuldigde bedrag indien betaling niet uiterlijk op 30 juni 2019 heeft plaatsgevonden;

veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in beide instanties, tot aan deze uitspraak begroot op € 119,-- aan verschotten en € 400,-- aan salaris voor de eerste aanleg en op € 726,-- aan verschoten en € 2.148,-- aan salaris voor de procedure in hoger beroep;

verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het door een van partijen meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M.A. Verscheure, W.H.F.M. Cortenraad en

A.C.M. Kuypers en is door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2019.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.