3.1.
In deze zaak gaat het om het volgende.
( a) Tussen [appellant] als verhuurder en Inmoves als huurster is op 30 juni 2011 een huurovereenkomst met betrekking tot een pand (kantoorruimte) van [appellant] gesloten.
( b) [appellant] Holding B.V. (verder: [appellant] Holding), [X] Beheer en Cheiron IT zijn de bestuurders en aandeelhouders van Inmoves. [appellant] is bestuurder en enig aandeelhouder van [appellant] Holding, [X] van [X] Beheer en [geïntimeerde sub 4] van Cheiron IT.
( c) Bij aandeelhoudersbesluit van Inmoves van 31 oktober 2017 is onder meer besloten om uiterlijk per 15 maart 2018 aan [X] Beheer een successfee van € 200.000,= exclusief btw, uit te keren. [appellant] heeft dit besluit als bestuurder van [appellant] Holding, in haar hoedanigheid van aandeelhouder van Inmoves, mede ondertekend.
( d) Op 28 maart 2018 heeft [appellant] bij de rechtbank Noord-Holland een beslagrekest ingediend, strekkende tot het verkrijgen van verlof om ten laste van Inmoves conservatoir beslag te leggen onder vier banken. Op 9 mei 2018 heeft [appellant] de rechtbank Den Haag verlof gevraagd om ten laste van [X] Beheer c.s. conservatoir beslag te leggen onder dezelfde vier banken en op een tweetal onroerende zaken. [appellant] stelt in beide beslagrekesten dat hij een vordering heeft op Inmoves ten bedrage van € 240.000,= wegens huurachterstand en van € 60.000,= wegens verdwenen activa uit het gehuurde pand en voorts in het tweede rekest, kort gezegd, dat [X] Beheer c.s. gelden van Inmoves hebben overgemaakt naar hun bankrekeningen in de wetenschap dat er alsdan onvoldoende gelden (bij Inmoves) aanwezig zouden zijn om [appellant] te betalen.
( e) Na daartoe op voormelde rekesten verlof te hebben verkregen, heeft [appellant] de hiervoor genoemde beslagen ten laste van Inmoves respectievelijk [X] Beheer c.s. gelegd.
( f) In de eerste aanleg van dit kort geding hebben Inmoves en [X] Beheer c.s., voor zover thans van belang, de opheffing van voormelde beslagen en de feitelijke realisering daarvan door [appellant] op straffe van de verbeurte van een dwangsom gevorderd, alsmede een verbod aan [appellant] om uit hoofde van hetzelfde feitencomplex nieuwe beslagen te leggen. Bij het bestreden (mondeling) vonnis heeft de rechtbank de vorderingen van Inmoves afgewezen, maar die van [X] Beheer c,s. toegewezen en de proceskosten tussen Inmoves en [X] Beheer c.s. enerzijds en [appellant] anderzijds gecompenseerd.
3.2.
Grief 1 in principaal appel is gericht tegen overweging 5.7 van het bestreden vonnis, die als volgt luidt:
“Vast staat dat aan de betaling aan [X] Beheer B.V. een aandeelhoudersbesluit [van Inmoves; hof] ten grondslag ligt waaraan [appellant] , via zijn holding, als één van de aandeelhouders heeft meegewerkt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze informatie zodanig relevant is voor de beoordeling van het beslagrekest van 9 mei 2018 dat dit in het beslagrekest gemeld had moeten worden. Nu [appellant] dit heeft verzuimd, is sprake van schending van de in artikel 21 Rv op hem rustende verplichting alle feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Deze schending is naar het oordeel van de voorzieningenrechter zodanig ernstig dat dit moet leiden tot opheffing van de beslagen.”
[appellant] betoogt, zo begrijpt het hof, dat zijn medewerking aan voormeld aandeelhoudersbesluit van Inmoves niet relevant was in het kader van zijn vordering ter verzekering waarvan hij beslag wenste te leggen en daarom niet in het beslagrekest van 9 mei 2018 behoefde te worden vermeld. Hij heeft het onder 3.1 (a) vermelde bedrijfspand immers privé aan Inmoves verhuurd en in het kader van zijn vordering te dier zake is niet van belang dat [appellant] Holding aandeelhouder is van Inmoves. Bovendien kon hij ten tijde van de bewuste aandeelhoudersvergadering niet weten dat het betalen van de gelden aan [X] Beheer ten koste zou gaan van het betalen van zijn vordering. Niet het aandeelhoudersbesluit maar de uitvoering ervan, de betaling aan [X] Beheer, is paulianeus, zo stelt [appellant] .
3.3.
Het hof onderschrijft evenwel de bestreden overweging van de voorzieningenrechter. Immers, door in het beslagrekest van 9 mei 2018 geen melding te maken van het bewuste aandeelhoudersbesluit bevatten de in onder 1.8 tot en met 1.10 van dat rekest geponeerde stellingen de suggestie dat de door [appellant] gewraakte betalingen van Inmoves aan [X] Beheer zonder rechtsgrond zijn gedaan. Bovendien blijkt uit dat aandeelhoudersbesluit dat [appellant] daarbij betrokken was, zij het in een andere hoedanigheid dan privé. Ten slotte heeft [appellant] , zoals [X] Beheer c.s. ook hebben aangevoerd, evenzeer ten onrechte niet in het beslagrekest vermeld – kort gezegd – dat en waarom zijn vordering op Inmoves door deze wordt betwist en dat de betalingen van Inmoves aan Cheiron IT – in de visie van [X] c.s. – plaatsvonden op grond van (onbetwiste) facturen van Cheiron IT wegens in 2016 en 2017 (kennelijk door haar) in opdracht van Inmoves uitgevoerde werkzaamheden. Anders dan [appellant] subsidiair nog betoogt, is het niet vermelden van de zojuist omschreven informatie voldoende om de opheffing van de beslagen wegens strijd met de in art. 21 Rv neergelegde waarheidsplicht te gelasten, te meer omdat [appellant] wist althans kon weten dat [X] Beheer c.s. niet op het beslagrekest zouden worden gehoord. De grief faalt dus.
3.5.
Grief 3 in principaal appel is gericht tegen het door de voorzieningenrechter aan [appellant] opgelegde verbod om ten laste van [X] Beheer c.s. uit hoofde van hetzelfde feitencomplex nieuwe beslagen te leggen. Deze grief slaagt. Niet valt in te zien waarom [appellant] , ervan uitgaande dat hij alsdan de voorzieningenrechter toereikend voorlicht, in de toekomst niet op grond van hetzelfde feitencomplex ten laste van [X] Beheer c.s. (of een of meer hunner) beslagen zou mogen leggen. De enkele omstandigheid dat hij in het beslagrekest van 9 mei 2018 niet aan zijn in art. 21 Rv omschreven verplichtingen heeft voldaan, noopt niet tot een dergelijk algemeen en het verhaal van zijn (gestelde) vordering belemmerend verbod. Daar komt nog bij dat [X] Beheer c.s. noch in eerste aanleg noch in appel een voldoende duidelijke grondslag voor dit verbod hebben gegeven. Het bestreden vonnis zal dan ook op dit punt worden vernietigd en de desbetreffende voorziening zal alsnog worden geweigerd.
3.6.
Met hun incidentele grief komen [X] Beheer c.s. op tegen de afwijzing door de voorzieningenrechter van de vordering tot opheffing van het ten laste van Inmoves gelegde beslag. Bij deze grief hebben [X] Beheer c.s. echter geen belang, omdat voormeld beslag niet te hunnen laste was gelegd en Inmoves, gezien de appeldagvaarding, niet betrokken is in dit hoger beroep. Het enkele feit dat Inmoves als partij in de kop van de memorie van antwoord/grieven (en overigens ook in die van de memorie van grieven) is vermeld maakt dat niet anders.
3.7.
De slotsom is dat het bestreden vonnis, voor zover tussen partijen gewezen, zal worden vernietigd, waar het betreft het [appellant] opgelegde verbod om ten laste van [X] Beheer c.s. uit hoofde van hetzelfde feitencomplex nieuwe beslagen te leggen, dat die voorziening alsnog zal worden geweigerd en dat het bestreden vonnis voor al het overige zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het principale appel, [X] Beheer c.s. als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het incidentele appel.