Verzoeker vraagt in hoger beroep, met toepassing van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), het rechtsgevolg betreffende de naamswijziging aan de eerdere beschikking van 5 februari 2014 te onthouden. Verzoeker verwijst daarbij naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 1 maart 2016 (ECLI:NLRBNNE:2015:6462), waarbij laatstgenoemde rechtbank heeft besloten om aan een eerdere in kracht van gewijsde gegane uitspraak met betrekking tot ontkenning vaderschap van een meerderjarige, alsnog het gevolg van geslachtsnaamswijziging te onthouden.
Verzoeker stelt dat de Nederlandse overheid dieper ingrijpt dan noodzakelijk door een blijkbaar incomplete regeling, waarbij niet alle mogelijke scenario’s van tevoren zijn uitgedacht, te blijven handhaven. Daartegenover staat het belang van verzoeker die zijn hele leven al [geslachtsnaam X] heet. Al zijn zakelijke en personele belangen zijn aan die naam gekoppeld. Bovendien draagt ook zijn dochter de naam [geslachtsnaam X] , evenals zijn broer en zus, alsmede zijn Amerikaanse echtgenote, die zijn achternaam heeft aangenomen. Verzoeker heeft daarnaast op de naam [geslachtsnaam X] dertig jaar geleden een Green Card ontvangen die destijds gedurende enkele maanden werd verstrekt en eeuwig geldig is. De Amerikaanse douane stelt al veel vragen bij deze bijzondere Green Card, laat staan als verzoeker ook nog moet uitleggen dat hij inmiddels een andere achternaam heeft gekregen. Daarnaast ontvangt verzoeker een uitkering van een slachtofferfonds in de V.S., omdat hij een ongeluk heeft gehad, waarbij de bestuurder niet verzekerd was. Verzoeker is 100% arbeidsongeschikt geraakt door het ongeluk en vreest dat de verzekeringsuitkering zal worden stopgezet als de wijziging van zijn achternaam bij de verzekeraar bekend wordt.
Verzoeker wijst erop dat hem destijds niet is verteld dat het gevolg van de ontkenning en vaststelling vaderschap zou zijn dat zijn geslachtsnaam wijzigt. Bovendien kent het Nederlandse systeem geen laatste check, zoals bijvoorbeeld in België, waar het niet mogelijk is om zonder toestemming van de desbetreffende persoon de geslachtsnaam te wijzigen. Op deze wijze wordt voorkomen dat iemand opeens geconfronteerd wordt met een naamswijziging waarvan hij of zij geen weet heeft.
Daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat verzoeker zijn verzoek tot geslachtsnaamswijziging zal dienen te richten aan de minister voor Rechtsbescherming en daarbij dient te stellen welke door hem gestelde omstandigheden nopen tot het toepassen van de hardheidsclausule, bij afwijzing waarvan hij beroep kan instellen bij de bestuursrechter. De situatie van verzoeker valt onder geen enkele van de in de wet genoemde categorieën. Verzoeker heeft contact opgenomen met de Dienst Justis en te horen gekregen dat hoogstwaarschijnlijk niet welwillend zal worden beslist op een dergelijk verzoek. Daarbij komt dat het een familierechtelijke kwestie betreft en het daarmee aangewezen is dat de familierechter een besluit neemt en dit niet op het bordje wordt gelegd van de minister voor Rechtsbescherming en vervolgens eventueel de bestuursrechter. Temeer niet nu het verzoeker reeds duidelijk is gemaakt dat dit een doodlopende weg is, aldus verzoeker.