Op gezamenlijk verzoek van partijen is vervolgens de vaatchirurg prof. dr. J.A.W. Teijink (hierna: Teijink of de deskundige) als deskundige opgetreden. Uit zijn rapport van 14 november 2013 blijkt dat Teijink als belangrijkste vraag beschouwde of het standpunt van [appellante] juist is dat ten onrechte op 31 mei 2010 enige amputatie heeft plaatsgevonden. Daarbij achtte de deskundige de afweging BBA/TGA minder relevant omdat de hoofdvraag volgens hem was of er überhaupt een amputatie had mogen plaatsvinden (vgl. pagina 4 van zijn rapport). Op pagina 8 van het rapport heeft de deskundige die vraag aldus beantwoord, dat naar zijn deskundig oordeel niet ten onrechte een amputatie heeft plaatsgevonden. In het deskundigenrapport is in dit kader onder meer vermeld:
Beantwoording hoofdvraag:
Bij chronische, onbehandelbare pijnklachten is het niet per se (meestal zelfs niet) de uitvoerder (de chirurg) die de indicatie tot de amputatie stelt. Vaak komt een dergelijke, ingrijpende beslissing pas tot stand nadat een patiënt meerdere specialisten bezocht heeft en meerdere pijnbehandelingen heeft ondergaan.
Bestudering van de aanvullende informatie die ik had opgevraagd ondersteund dit.
Teruggaand in de tijd vóór de amputatie:
In de opname status lees ik dat Geerdink (de co- of arts-assistent die patiënte opnam op 28-5-10) noteert in de anamnese: Pte wil graag weer lopen en ziet BBA als enige optie … is mw. erg gemotiveerd voor.
Ook Wiggerts noteert op 26-5-10 . 1. krijgt transfemorale amputatie R (op 31-5-10)! En
3. ziet niet op tegen amputatie. Diezelfde dag heeft hij nog contact met [geïntimeerde sub 2]
en noteert: KE (knieexarticulatie; JT) lijkt haalbaar, hij noteert tevens: indicatie amp
vooral aandringen pte.
(…)
Op 30-11-10 noteert Wiggerts in zijn polistatus: meteen OK gedaan voor amputatie,
geen diagnostiek gedaan per-operatief. Pte was er van overtuigd dat ze OK in ging
voor diagnostiek en het risico had dat ze wakker zou worden met een BBA als de
bloedvaten slecht waren en er geen reconstructiemogelijkheden waren, niet dat ze
sowieso geamputeerd zou worden.
Dit laatste misverstand kan in ieder geval niet bij [geïntimeerde sub 2] vandaan zijn gekomen.
Er bestaat geen aanvullende diagnostiek per-operatief waarop kan worden afgezien
van een amputatie. Hooguit kan bij ischemie in het primair gekozen amputatievlak
noodgedwongen gekozen worden voor een hogere amputatie. En dit is nou net wat
NIET is gedaan (er is door [geïntimeerde sub 2] terecht gekozen voor een ‘sparende’ TGA) en
[geïntimeerde sub 2] in eerste instantie werd verweten.
Al veel eerder, in de aanloop naar de amputaties medio 2010, noteert Wiggerts op 4-2-10 in zijn polistatus: Liem wil niet elke 3 mnd blijven prikken (de anesthesist die de geslaagde pijnblokkade heeft verricht; JT). Hij citeert patiënte in zijn polistatus: “haal hem er maar af”(over haar stomp). In deze poli notitie wordt ook gesteld: in OLVG (OLVG is doorgestreept en vervangen door ZH; JT) ZH is gesproken over hogere amputatie. Gezien de context van deze notitie is het meest waarschijnlijk dat in het Antoniusziekenhuis Nieuwegein de optie van een hogere amputatie is geopperd (zie ook eerdere notitie Liem 21-1-10).
Tenslotte merkt Wiggerts al op 12-5-09 op: Wil hogere amputatie R (KE of TF) indien vaatchirurg geen oplossing heeft! -.>uitgelegd dat er grote kans is dat ze dan pijn houdt.
Ik concludeer dan ook dat in deze casus niet ten onrechte een amputatie heeft
plaatsgevonden, deze is verricht na een langdurig en uitgebreid voortraject en niet op
basis van een ischemische (vaatchirurgische) indicatie.