In hoger beroep voert klaagster in de kern aan dat dat de gemeente een foutieve derdenverklaring heeft afgelegd en dat het door de gerechtsdeurwaarder gelegde beslag daarom niet geldig is.
De kamer heeft bij de beoordeling van deze klachtonderdelen overwogen dat klaagster haar grieven ten aanzien van de derdenverklaring aan de gemeente had moeten richten. Daarnaast had het op de weg van klaagster gelegen om de gerechtsdeurwaarder concreet te informeren waarom de verklaring volgens haar onjuist is, aldus de kamer.
Het hof onderschrijft het oordeel van de kamer en voegt daaraan nog het volgende toe. De gerechtsdeurwaarder en klaagster zijn het erover eens dat de voor klaagster geldende beslagvrije voet € 887,87 bedroeg. De netto-uitkering bedroeg € 986,52. Zodoende bleef er € 98,65 over voor de beslaglegger(s).
De beslagvrije voet wordt op grond van artikel 475d lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verminderd met niet onder beslag liggende periodieke inkomsten van de schuldenaar. Dit betekent voor deze zaak dat bij het beslag op de uitkering van klaagster, de beslagvrije voet zou moeten worden verminderd met het bedrag aan neveninkomsten van klaagster. De gemeente heeft in dit geval echter zelf die neveninkomsten in mindering gebracht op de aan klaagster te verstrekken uitkering.
De netto-uitkering bedroeg € 986,52. Daarop werd door de gemeente € 49,33 vakantiegeld ingehouden. Daarnaast werd door de gemeente de uitkering verminderd met de neveninkomsten van € 382,-. Aan de gerechtsdeurwaarder is maandelijks een bedrag van € 98,65 afgedragen en klaagster ontving € 555,19.
De gerechtsdeurwaarder heeft zodoende op goede gronden het beslag gehandhaafd. De klacht van klaagster treft daarom geen doel.