Het hof overweegt als volgt. De vrouw heeft ter onderbouwing van haar stelling dat bij de man niet alleen sprake is van inkomsten uit dienstverband bij de KLM, maar ook van inkomsten als stukadoor in het bedrijf van zijn broer, gewezen op het schriftje, waaruit zij gedeeltes heeft overgelegd, en appberichten tussen partijen. Volgens de man betreft het de administratie van zijn broer. Hij deed de inmeetwerkzaamheden ten behoeve van de begroting van een klus, waarna zijn broer offertes maakte. Deze verklaring van de man is echter niet geloofwaardig in het licht van de appberichten die de vrouw heeft overgelegd. Uit deze berichten kan opgemaakt worden dat de man ook andere werkzaamheden verricht. Zo stuurt de vrouw op 30 augustus 2016 om 15.03 een berichtje aan de man: “moet dat allemaal betegeld worden”, waarop de man antwoordt: “Ja hij gaat de badkamer tegelen” en vervolgens om 18.02 uur bericht: “Klaar we gaan op ruimen en de auto in laden.” Op 30 augustus 2016 bericht de man om 17.01 uur aan de vrouw: “we beginnen nu te spuiten. dat duurt ongeveer een uur. Daarna nog opruimen.” en vervolgens om 19.18 uur ”Joo we zijn klaar even afrekenen en snel naar huis.” Op 9 november 2016 bericht de man om 17.28: “Ga jullie maar eten ik kom later”, waarna de vrouw om 18.59 vraagt: “Joo hoe gaat ie daar”. De man reageert vervolgens om 19.04 uur: “Laatste tegel dan naar huis”. Ook uit de appberichten over januari 2017 kan worden opgemaakt dat de man aan het werk is. Op 26 januari 2017 vraagt de vrouw om 14.07 uur: “(…) hoe gaat het daar” waarna de man om 14.08 uur reageert: “Gaat lekker bijna klaar laatste keer messen”.
Voorts kan uit het verslag van [de minderjarige] over zijn stage bij de broer van de man, in samenhang met het in eerste aanleg als productie 9 door de vrouw overgelegde overzicht over de werkzaamheden van de man, dat door de man niet, althans onvoldoende is betwist, worden opgemaakt dat de man voor zijn broer werkt. De man heeft onvoldoende onderbouwd dat daarvan nu geen sprake meer is. Het hof gaat ook voorbij aan zijn stelling dat hij door rugproblemen niet in staat is (stukadoors)werkzaamheden te verrichten. Immers, dat hij in 2008 en 2009 aan zijn hernia is geopereerd en in 2010 een brommerongeval heeft gekregen, betekent niet dat hij deze werkzaamheden thans niet zou kunnen verrichten. De hiervoor aangehaalde appberichten wijzen immers uit dat hij nog steeds werkzaamheden verricht. Daarbij komt dat de man zelf in 2015 aan zijn letselschadejurist schrijft dat hij niets mankeert aan zijn rug en dat hij is hersteld van de uitstulping van een tussenwervelschijf. Uit de door de man overgelegde brieven van de bedrijfsarts i.o. bij de KLM en de fysiotherapeut volgt evenmin dat de man thans niet in staat is (stukadoors)werkzaamheden te verrichten, aangezien in deze brieven wordt ingegaan op de klachten uit het verleden. Ook de verklaring van de heer [H] leidt niet tot een andere beslissing, omdat deze verklaring niet uitsluit dat de man elders werkzaamheden verricht. Uit de appberichten volgt voorts dat de man op verschillende tijdstippen aan het werk is. Zijn ploegendiensten bij de KLM stellen hem daartoe klaarblijkelijk in staat.
Het hof gaat voorbij aan de stelling van de man dat niet aannemelijk is dat sprake is van zwarte inkomsten omdat partijen nog niet afgeloste leningen hebben. Het gaat hier immers om leningen uit 2006/2008 voor geringe bedragen, die volgens de vrouw zijn aangegaan voor een aankoop bij IKEA en BCC.
Gelet op het voorgaande kan in het midden blijven of en zo ja in welke mate de extra inkomsten zijn besteed aan luxe artikelen, zoals de vrouw heeft betoogd, maar de man heeft betwist.
Het hof zal dan ook rekening houden met inkomsten uit (stukadoors)werkzaamheden. Nu de man geen inzicht heeft gegeven in de omvang van zijn (stukadoors)werkzaamheden, zal het hof deze schatten. De vrouw heeft geen onderbouwing gegeven van haar – door de man betwiste – stelling dat hij 60 uur per maand voor het bedrijf van zijn broer werkt. Gelet op de omstandigheid dat de man een fulltime baan bij de KLM heeft, acht het hof een aanvullende werkbelasting van 15 uur per week erg hoog. Aan de andere kant acht het hof het niet aannemelijk dat de man zijn werkzaamheden voor zijn zwager zou opgeven, wanneer hij bij zijn broer minder zou gaan verdienen. Uit de overgelegde aangiftes over de jaren 2002 tot en met 2013 volgt dat de man gemiddeld € 6.380,- per jaar bruto verdiende bij zijn zwager. Het hof zal gelet op het voorgaande de inkomsten uit de aanvullende werkzaamheden begroten op € 6.000,- netto per jaar.
Tussen partijen is niet in geschil dat het fiscaal loon van de man uit hoofde van zijn dienstverband bij de KLM € 46.511,- bedroeg. Uitgaande van voormelde inkomsten en rekening houdend met de aanspraak van de man op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, bedroeg zijn NBI in 2017 € 3.174,- per maand.
Het hof gaat voorbij aan de stelling van de man dat bij de berekening van de behoefte van [de minderjarige] geen rekening moet worden gehouden met inkomsten aan de kant van de vrouw. Voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift was bij de vrouw immers sprake van inkomsten uit arbeid dan wel een WW-uitkering. Dat zij wellicht net op het moment van indiening geen inkomen had, maakt niet dat het daarvoor verdiende inkomen geen invloed heeft gehad op de behoefte van [de minderjarige] . Het hof zal voor het NBI van de vrouw in 2017 uitgaan van het door de rechtbank berekende bedrag van € 683,- per maand. Het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen bedraagt derhalve € 3.857,- per maand.
De behoefte van [de minderjarige] volgens de tabel “Eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen” van juli 2017 bedraagt op grond van het voorgaande (afgerond) € 571,- per maand. Geïndexeerd naar 2019 bedraagt zijn behoefte € 591,- per maand.