GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.303.143/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 8638868 EA VERZ 20-499
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 4 oktober 2022
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. L.E. Post te Amsterdam,
EVEAN ZORG,
gevestigd te Purmerend,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.G. Moeijes te Velsen-Zuid.
1 Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [appellante] en Evean genoemd.
[appellante] is bij beroepschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 22 november 2021, onder aanvoering van grieven in hoger beroep gekomen van de beschikkingen die de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), onder bovengenoemd zaaknummer, op 22 oktober 2020 (hierna: de bestreden tussenbeschikking) en 23 augustus 2021(hierna: de bestreden eindbeschikking) heeft gegeven.
Het beroepschrift strekt, zakelijk weergegeven, ertoe dat het hof de genoemde beschikkingen, voor zover gegeven tussen Evean en [appellante] , zal vernietigen voor zover daaruit voortvloeit dat Evean niet ernstig verwijtbaar jegens [appellante] heeft gehandeld en Evean aan [appellante] geen transitievergoeding en billijke vergoeding verschuldigd is, en voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, alsnog (i) Evean te veroordelen om aan [appellante] een transitievergoeding en billijke vergoeding te betalen; (ii) de transitievergoeding vast te stellen op € 16.088,28 bruto en de billijke vergoeding op € 150.000,-bruto; en (iii) Evean te veroordelen in de proces- en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
Op 9 mei 2022 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep van Evean ingekomen, ertoe strekkende de beschikkingen waarvan beroep te bekrachtigen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellante] in de proceskosten in hoger beroep.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 24 juni 2022. Bij die gelegenheid hebben de advocaten voornoemd namens partijen het woord gevoerd, beiden aan de hand van aan het hof overgelegde pleitaantekeningen. Partijen hebben vragen van het hof beantwoord.
Beide partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.
Vervolgens is uitspraak bepaald.
2 Feiten
2.1.
De kantonrechter heeft in de bestreden tussenbeschikking onder 1.1 tot en met 1.9 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daarover bestaat geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan voor zover in dit hoger beroep van belang. In deze zaak gaat het om het volgende.
2.2.
[appellante] , geboren op [geboortedatum] , was sinds 1 november 2003 in dienst van (rechtsvoorgangers van) Evean en was laatstelijk werkzaam in de functie van ‘verzorgende’. Het bruto salaris bedroeg € 1.980,80 per maand, op basis van een arbeidsduur van gemiddeld 24 uur per week, exclusief vakantietoeslag.
2.3.
Evean is een zorgverlener en heeft meerdere zorglocaties in Nederland waar zij zich bezig houdt met verzorging, verpleging en revalidatie. [appellante] werkte voornamelijk op de locatie [locatie] (hierna: [locatie] ) op de afdeling [A.] .
2.4.
Op 28 april 2020 heeft [naam 1] (hierna: [naam 1] ), tevens werkzaam op de [locatie] , afdeling [A.] , een melding gedaan bij de coördinerend verpleegkundige van de afdeling, omdat zij zou hebben gezien dat door onder anderen [appellante] boodschappen van de afdeling mee zijn genomen naar buiten.
2.5.
Op 10 juni 2020 heeft [naam 1] een schriftelijke verklaring afgelegd. De verklaring luidt, voor zover relevant:
“Er gebeuren rare dingen op de afdeling.
Ongeveer twee maanden geleden stond ik op de gang bij de kleine woonkamer en hoorde ik [appellante] tegen [naam 2] zeggen; “neem dit ook maar mee”. Ze stonden met grote boodschappentassen in de gang. Ik zag toen ik om het hoekje keek, dat zij allebei een grote zak andijvie in hun tas stopten. De tassen waren al goed vol. Het vreemde was dat zij op dat tijdstip (rond 17 uur) helemaal geen dienst hadden. Hun dienst loopt tot 15.30 uur.
Op een ander moment was ik aan het schoonmaken in de badkamer. Daar vond ik in het kastje, verstopt in een vaas, vaatwastabletten die verpakt waren in pedaalemmerzakjes.
Een paar weken later had ik avonddienst en zag ik rond een uur op 17 in de kast bami in pedaalemmerzakjes liggen. De dozen van de bami lagen in de prullenbak. Dat was in de kleine woonkamer.
Wat opvallend is dat [appellante] na afloop van haar dienst (die loopt tot 1530 uur) vaak op de afdeling blijft hangen tot een uur of 18. Zij blijft dan in de woonkamer op een stoel zitten. Alsof ze zit te wachten. Zij schijnt dit al heel lang te doen. Tegen 18 uur worden de boodschappen uitgeruikd en het eten bereid.
Ik heb de indruk dat [appellante] en [naam 2] proberen de diensten te krijgen op [naam 3] , omdat ze dan werken op de afdeling waar de voorraden liggen.
Ik heb gezien dat [appellante] en [naam 2] in de gang spullen van de grote boodschappenkaar afhaalden en in hun tas stopten.
Er worden hele rare dingen besteld, die we normaal niet voor bewoners inkopen. Zoals bijvoorbeeld satésaus. Ik zag satésaus op de bestellijst staan, maar de satésaus was bij het inruimen van de boodschappen voor de bewoners nergens te zien.
[naam 4] maakt opmerkingen zoals “lekker he, dat er geen toezicht is op de afdeling.” Zij heeft tegen een andere collega gezegd dat zij beschermschorten meeneemt en opstuurt naar Suriname.
Sinds Corona is uitgebroken koken wij niet meer op de afdeling. Het eten wordt bereid in de instellingskeuken. Het is daarom vreemd dat er wel boodschappen worden besteld.
Een collega heeft gezien dat [appellante] een bak eten dat over was uit de keuken heeft meegenomen.
Er gaan meerdere verhalen de ronde over dergelijke zaken, maar niemand durft er iets van te zeggen.
Ik heb deze zaken op 28 april besproken met de coördinerend verpleegkundige, Seline.
Sinds vorige week zijn de voorraadkosten op de afdeling gesloten. Er wordt op de afdeling veel over gesproken en mijn naam wordt blijkbaar genoemd als degene die het aangekaart heeft.
Toen ik na het weekend kwam werken, lag er in mijn postvak een briefje met de tekst: Verrader Klikspaan. Ik voel me hier erg ellendig en bang over.”
2.6.
Het boodschappenbudget van de afdeling [A.] is vanaf het najaar 2019 over een periode van 43 weken met ruim € 8.000,00 overschreden.
2.7.
Op 19 juni 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden met [appellante] , waarbij zij is geconfronteerd met de verdenking van diefstal, dan wel verduistering, dan wel het onrechtmatig toe-eigenen van goederen van Evean. [appellante] heeft de beschuldigingen ontkend. Evean heeft [appellante] na afloop van het gesprek geschorst.
2.8.
In een e-mail van 19 juni 2020 heeft [naam 5] , werkzaam bij Evean als teammanager PG op de afdeling [A.] , het volgende bericht aan alle medewerkers van de afdeling [A.] :
“Beste collega’s,
Zoals jullie weten werden er boodschappen vermist op de afdeling. Dit was ook de reden dat de voorraadkast op slot is gegaan.
Wij zijn uiteraard (…) een onderzoek gestart naar deze vermissingen.
Wij hebben kunnen vaststellen dat er 2 collega’s zijn die boodschappen meegenomen hebben, het gaat om [naam 2] (flexer) en [appellante] .
Omdat wij dit gedrag niet accepteren hebben wij moeten besluiten beide te schorsen en ontslag voor aan te vragen. (…)”
2.9.
Op 22 juni 2020 heeft Evean aangifte bij de politie gedaan van verduistering tegen [appellante] .
2.10.
Op 29 juni 2020 is een tweede getuigenverklaring door Evean opgesteld, die is afgelegd door een medewerker die anoniem wil blijven. Deze verklaring luidt, voor zover relevant:
“ [appellante] neemt grote tassen mee naar haar werk. Van die Bigshoppers, van de AH enzo. Als ze komt zijn de klein, als ze na de dienst weggaat, zijn ze groot en gevuld. Ik heb haar boodschappen in de tas zien doen. Ze zei een keer: “het is vervallen, hoor!”.
Ik heb ergens in de Corona tijd een filmpje opgenomen op mijn telefoon. Hierop was te zien dat [appellante] buiten liep. Het regende en zij had een witte paraplu. Ze liep achter [locatie] langs, het was rond 18.30 uur. Ze had een grote, gevulde tas bij zich. Ik heb dit filmpje gewist omdat ik bang was.
[appellante] neemt de boodschappen mee samen met [naam 2] en [naam 6] . Ik heb [naam 2] ook met grote gevulde tassen van de afdeling zien gaan de lift in. Dat heb ik meermalen gezien, maar ik weet niet meer precies wanneer.
Ik werk sinds (geanonimiseerd, hof) op deze afdeling, en sindsdien gebeuren deze dingen al. Ze halen de boodschappen van de kar, pakker alles uit, nemen het mee naar [A.] . Ze verstoppen dingen in de kast of de koelkast. Zo vond ik vaatwastabletten in de waskamer, naast de medicijnkar.
[appellante] blijft na de dienst die loopt tot 1530 uur vaak op de afdeling en gaat pas na 18/1830 naar huis, dan wordt er gekookt en zijn de boodschappen uitgepakt.
[appellante] stuurt je dan weg met een klusje op de afdeling, dan kom ik terug en zie ik haar met grote tassen buiten lopen.
Ik heb haar bijna dagelijks met grote tassen buiten zien lopen.
Op een gegeven moment was de koelkast gevuld met wel 30 of 50 pakjes boter. Daarna was al deze boter verdwenen.
Het is vreemd dat er op de afdeling vlees en groenten werden besteld in de periode dat er wegens Corona geen maaltijden meer op de afdeling werden bereid, maar in de instellingskeuken.
Ik heb [appellante] tegen [naam 2] en een andere keer tegen [naam 4] horen zeggen; neem dit ook maar mee. Ze waren toen in de “teamwoonkamer”.
Ik heb gezien dat [naam 2] een wit uniform heeft meegenomen. Wij droegen dat in Corona tijd. Zo’n uniform met een blauw randje. Ze heeft zich omgekleed en deed het uniform in haar tas. Dit terwijl de uniformen nooit mee naar huis genomen mogen worden. Dat was na een dagdienst in de kleedruimte op [A.] .”
3 Beoordeling
3.1.
Evean heeft in eerste aanleg verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [appellante] op de kortst mogelijke termijn vanwege verwijtbaar handelen van [appellante] (artikel 7:671b lid 1, sub a jo. 7:669 lid 3, sub e van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW)), verstoorde arbeidsverhouding (artikel 7:671b lid 1, sub a jo. 7:669 lid 3, sub g BW), andere omstandigheden die zodanig zijn dat van Evean redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomsten te laten voortduren (artikel 7:671b lid 1, sub a jo. 7:669 lid 3, sub h BW) dan wel een combinatie van deze gronden (artikel 7:671b lid 1, sub a jo. 7:669 lid 3, sub i BW), een en ander met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
3.2.
[appellante] heeft verweer gevoerd en primair geconcludeerd tot afwijzing van het ontbindingsverzoek op alle genoemde gronden, met veroordeling van Evean in de volledige proceskosten. Subsidiair heeft [appellante] verzocht het ontbindingsverzoek vanwege een combinatie van alle gronden (sub i) toe te wijzen met toekenning van de wettelijke transitievergoeding inclusief de cumulatievergoeding, en een billijke vergoeding van € 115.852,32 bruto, alles met veroordeling van Evean in de volledige proceskosten. Meer subsidiair heeft [appellante] verzocht het ontbindingsverzoek vanwege een verstoorde arbeidsverhouding (sub g) toe te wijzen met toekenning van de wettelijke transitievergoeding en een billijke vergoeding van € 115.852,32 bruto, met veroordeling van Evean in de volledige proceskosten. Voor zover het ontbindingsverzoek van Evean zou worden afgewezen, heeft [appellante] verzocht om toewijzing van het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671c lid 1 BW met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn en om toekenning van de wettelijke transitievergoeding alsmede een billijke vergoeding van € 115.852,32 bruto, met veroordeling van Evean in de volledige proceskosten.
3.3.
Bij de bestreden tussenbeschikking heeft de kantonrechter onder meer het volgende overwogen. Het ontbindingsverzoek van Evean is met name gelegen in (ernstig) verwijtbaar handelen van [appellante] . Evean heeft gesteld dat [appellante] boodschappen van Evean voor haar privé gebruik heeft gestolen, althans verduisterd, althans zich onrechtmatig heeft toegeëigend. Evean ondersteunt haar standpunt met de getuigenverklaringen van [naam 1] en een anonieme getuige. [appellante] heeft de juistheid van deze getuigenverklaringen uitdrukkelijk en gemotiveerd weersproken. Teneinde de gegrondheid van de meest verstrekkende opzeggingsgrond (de e-grond) te kunnen beoordelen, wordt nadere bewijsvoering noodzakelijk geacht. De kantonrechter heeft Evean toegelaten om bewijs te leveren van haar stelling dat [appellante] boodschappen die aan Evean toebehoren, heeft weggenomen.
3.4.
Evean heeft verzocht een getuige anoniem te horen. Bij brief van 14 januari 2021 is dit verzoek afgewezen. Vervolgens is op verzoek van Evean op 14 april 2021 [naam 1] als getuige gehoord. [appellante] heeft vervolgens een akte na enquête genomen met producties en Evean een antwoordakte na enquête.
3.5.
Bij de bestreden eindbeschikking heeft de kantonrechter het verzoek van Evean om ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen. De kantonrechter is van oordeel dat Evean niet is geslaagd haar stelling te bewijzen dat [appellante] boodschappen die aan Evean toebehoren, heeft weggenomen. Het verzoek van [appellante] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst is wel toegewezen. De kantonrechter heeft hiertoe overwogen dat voldoende duidelijk is dat de verhoudingen tussen partijen onherstelbaar verstoord zijn geraakt. Van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Evean is geen sprake, zodat geen billijke of transitievergoeding wordt toegekend. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 september 2021 ontbonden en heeft Evean in de proceskosten veroordeeld.
3.6.
Tegen de beslissing de arbeidsovereenkomst te ontbinden zonder daarbij de verzochte transitievergoeding en billijke vergoeding toe te kennen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met drie grieven op.
3.7.
Met grief 1 bestrijdt [appellante] het oordeel van de kantonrechter dat Evean jegens [appellante] niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. [appellante] stelt dat de kantonrechter het oordeel dat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen en nalaten van Evean gebrekkig heeft gemotiveerd en ten onrechte afdoet in slechts één zin (grief 3). [appellante] stelt dat Evean voorafgaand aan en tijdens de ontbindingsprocedure en in de periode tussen de ontvangst van de bestreden eindbeschikking en onvoorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Evean heeft [appellante] op 19 juni 2020 geschorst zonder dat daar een (deugdelijk) onderzoek aan ten grondslag lag. [appellante] betwist dat er een verband is tussen het aantal/soort bestelde producten enerzijds en het werkrooster van [appellante] anderzijds in de periode gedurende het onderzoek, te weten van 28 april 2020 en 19 juni 2020. De door Evean overgelegde bestellijsten dateren van 7 juli 2020 en dus ruimschoots na de datum van schorsing van [appellante] op 19 juni 2020. De anonieme getuigenverklaring is pas op 29 juni 2020 en dus ook na de schorsing op 19 juni 2020 opgemaakt. Ook heeft er voorafgaande aan de schorsing ten onrechte geen hoor en wederhoor plaatsgevonden. Evean heeft op 19 juni 2020 alle collega’s per e-mail bericht dat (onder anderen) [appellante] de vermiste boodschappen heeft meegenomen, dat zij is geschorst en dat er ontslag wegens diefstal zou worden aangevraagd. Verder verwijt [appellante] Evean een harde en starre aanpak en houding tijdens de ontbindingsprocedure. [appellante] had na een dienstverband van ruim 15 jaar meer van Evean als werkgever mogen verwachten. Ook na de bestreden beschikkingen houdt Evean vast aan haar harde starre houding/aanpak. Evean heeft geen enkel initiatief genomen om [appellante] als werknemer te behouden, de relatie te herstellen of haar anderszins schadeloos te stellen. Ook heeft Evean geen excuses aangeboden en ook de collega’s niet laten weten dat Evean in het ongelijk is gesteld. Volgens [appellante] is de ontstane vertrouwensbreuk geheel aan Evean te wijten. Als Evean zich anders had opgesteld, gedegen onderzoek had gedaan, hoor en wederhoor had toegepast, rekening had gehouden met de belangen van [appellante] , het personeel niet had geïnformeerd, andere minder vergaande maatregelen had getroffen, excuses had gemaakt nadat zij in het ongelijk was gesteld of zich had gedragen zoals van een redelijk werkgever mag worden verwacht, dan was ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet nodig geweest, aldus [appellante] .
3.8.
Het hof komt tot de conclusie dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet is geëindigd als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen van Evean. Het volgende is daartoe redengevend. Vooropgesteld wordt dat de melding op 28 april 2020 van [naam 1] voor Evean een gerechtvaardigde aanleiding was om een onderzoek te starten. Dat Evean al sinds januari 2019 op de hoogte was van de misstanden, zoals [appellante] stelt, is niet gebleken. De verwijzing van [appellante] naar een krantenbericht over personeelstekort in (onder meer) het EDD verpleeghuis, is daartoe niet voldoende. Op 10 juni 2020 heeft [naam 1] een uitgebreide schriftelijke verklaring afgelegd waaruit betrokkenheid van [appellante] bij het meenemen van de boodschappen kan worden afgeleid. Bij een controle van de administratie van Evean over 2020 is vervolgens gebleken dat het boodschappenbudget van de afdeling EDD met € 7.000,- was overschreden. Evean heeft verder toegelicht dat uit haar onderzoek is gebleken dat sinds 10 januari 2020 regelmatig bestellingen zijn gedaan en geleverd van aanzienlijke hoeveelheden levensmiddelen die niet in verhouding stonden met het aantal bewoners waar ze voor bestemd waren en ook niet met de bestellingen van andere afdelingen. Ook is gebleken dat er in mei 2020 aanzienlijke hoeveelheden levensmiddelen werden besteld, terwijl er in die periode vanwege de corona maatregelen niet meer op de locatie EDD gekookt werd. Evean heeft hiertoe verwezen naar de (als productie 8 in eerste aanleg) overgelegde bestellijsten en een (als productie 9 in eerste aanleg overgelegd) overzicht vanaf week 36 2019 waaruit blijkt wat het boodschappenbudget was en wat er daadwerkelijk is besteld. [appellante] heeft dit niet gemotiveerd weersproken. Zij stelt echter dat Evean de bestellijsten pas op 7 juli 2020 heeft geraadpleegd (en dus na de schorsing van [appellante] ). Evean heeft in dit verband toegelicht dat 7 juli 2020 de datum is waarop de overgelegde bestellijsten zijn uitgeprint, maar dat deze tijdens de onderzoeksperiode van 28 april 2020 tot 19 juni 2020 digitaal zijn geraadpleegd. Op 19 juni 2020 heeft de anonieme getuige een uitgebreide schriftelijke verklaring afgelegd waaruit betrokkenheid van [appellante] bij het meenemen van de boodschappen kan worden afgeleid. Daarop heeft Evean op 19 juni 2020 een gesprek met [appellante] gevoerd over de vermeende verduistering van de boodschappen. Dat er tijdens dit gesprek geen (voldoende) hoor en wederhoor zou hebben plaatsgevonden of dat [appellante] anderszins niet goed zou zijn behandeld, zoals zijzelf stelt, is niet gebleken. Gelet op bovenomschreven omstandigheden is het begrijpelijk dat Evean na de melding op 28 april 2020 een onderzoek naar de verduistering van de producten is gestart en dat zij op basis van de resultaten van dit onderzoek heeft besloten [appellante] op 19 april 2020 te schorsen. Niet valt in te zien welke andere, minder ingrijpende maatregelen Evean in deze situatie had moeten nemen. [appellante] stelt in dat verband ook niet wat Evean anders had moeten doen. Dat de kantonrechter (achteraf) heeft geoordeeld dat Evean niet is geslaagd in het leveren van bewijs dat [appellante] goederen van Evean heeft verduisterd laat onverlet dat Evean voldoende aanleiding had om het onderzoek in te stellen en [appellante] te schorsen.
3.9.
Het hof is wel van oordeel dat Evean een verwijt valt te maken ten aanzien van de wijze waarop zij richting de andere medewerkers van de afdeling [A.] heeft gecommuniceerd. Gezien de geruchten binnen het team is het begrijpelijk dat Evean met de e-mail van 19 juni 2020 de medewerkers van de afdeling op de hoogte heeft willen stellen van het verloop van het onderzoek. Evean had evenwel voor een neutralere berichtgeving kunnen kiezen (in ieder geval voor wat betreft de rol van [appellante] ), aangezien de ontbindingsprocedure nog moest worden gestart. Deze handelwijze van Evean is echter niet zodanig verwijtbaar dat het de kwalificatie ernstig verwijtbaar rechtvaardigt.
3.10.
De conclusie is dat de hiervoor onder 3.8 en 3.9 weergegeven handelwijze van Evean niet de conclusie rechtvaardigt dat de verstoorde arbeidsverhouding die ten grondslag ligt aan de door de kantonrechter uitgesproken ontbinding van de arbeidsovereenkomst, het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van Evean. De omstandigheid dat Evean tijdens en na de ontbindingsprocedure vanwege haar starre en harde (proces)houding ernstig verwijtbaar zou hebben gehandeld, doet - wat daarvan ook zij - niet ter zake aangezien deze opstelling niet heeft geleid tot de verstoorde arbeidsverhouding tussen partijen. Uitsluitend het handelen of nalaten van Evean voorafgaand aan de ontbindingsprocedure heeft hieraan bijgedragen.
3.11.
Het hiervoor overwogene brengt met zich dat de grieven 1 en 3 falen.
3.12.
[appellante] maakt aanspraak op een transitievergoeding van € 16.088,28 bruto. Met (een onderdeel van) grief 2 komt [appellante] op tegen het oordeel van de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst op verzoek van [appellante] te ontbinden zonder toekenning van een transitievergoeding.
3.13.
In artikel 7:673 lid 1, onder b, sub 2, BW is bepaald dat de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd is indien de arbeidsovereenkomst 24 maanden heeft geduurd en de arbeidsovereenkomst als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever op verzoek van de werknemer is ontbonden. Blijkens de bestreden eindbeschikking heeft de kantonrechter op verzoek van [appellante] de arbeidsovereenkomst ontbonden vanwege een verstoorde arbeidsverhouding. Tegen deze ontbinding an sich is geen grief gericht. [appellante] grieft slechts tegen de beslissing van de kantonrechter om daarbij geen transitievergoeding aan haar toe te kennen. Dit onderdeel van grief 2 faalt nu hiervoor onder rov. 3.8.-3.10. reeds is overwogen dat van ernstig verwijtbaar handelen van Evean geen sprake is. Daarmee heeft [appellante] gelet op bovengenoemde bepaling geen recht op een transitievergoeding.
3.14.
[appellante] maakt aanspraak op een billijke vergoeding van € 150.000,- bruto. Met (een onderdeel van) grief 2 bestrijdt [appellante] het oordeel van de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst op verzoek van [appellante] te ontbinden zonder daarbij een billijke vergoeding toe te kennen.
3.15.
In artikel 7:671c lid 2, onder b, BW is bepaald dat de kantonrechter aan de werknemer in geval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst een billijke vergoeding kan toekennen, indien de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Nu hiervoor onder rov. 3.8.-3.10. reeds is geoordeeld dat van ernstig verwijtbaar handelen van Evean geen sprake is, heeft [appellante] ook geen recht op een billijke vergoeding. Ook dit onderdeel van grief 2 slaagt niet.
3.16.
De conclusie is dat de grieven tevergeefs zijn voorgesteld. De bestreden beschikkingen zullen worden bekrachtigd. [appellante] heeft geen bewijs aangeboden van voldoende concrete feiten die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep.