3.1.
De verdediging heeft ter terechtzitting van de wrakingskamer een pleitnota overgelegd, waarvan de kern hierna wordt weergegeven en waaruit volgt dat de verdediging namens verzoeker op grond van die stellingen om wraking van de raadsheren heeft verzocht.
(3) Het kernpunt van de verdediging ligt in het krijgen van voldoende tijd om de verdediging op deugdelijke wijze te voeren. Het verzoek van de verdediging m.b.t. de verzochte tijd ter bestudering van het dossier en het entameren van
onderzoekswensen alvorens een (nieuwe) regiezitting te agenderen, is gelet op de
onderbouwing van de verdediging m.b.t. de omvang van het dossier en in het licht
van artikel 6 EVRM alleszins redelijk.
(4) Als het gerechtshof daar totaal anders over denkt en meent dat de zaak in een (veel) korter tijdsbestek adequaat kan worden voorbereid - in misschien wel de grootste Nederlandse strafzaak ooit - voelt de verdediging zich niet serieus genomen en meent de verdediging dat de verdedigingsrechten worden ondermijnd en geenszins gesproken kan worden van equality of arms. Daarmee komt het recht op een eerlijk proces in het geding en de rechterlijke onpartijdigheid lijdt derhalve schade.
(5) In het onderhavige geval ziet de wraking o.a. op de motivering van de afwijzing van het verzoek van de verdediging om voldoende tijd te krijgen ter voorbereiding van de verdediging, althans dat de verdediging van het gerechtshof een dermate korte periode krijgt om het dossier te bestuderen welke periode totaal afwijkt van hetgeen de verdediging voor ogen heeft. De verdediging meent dat de motivering van deze beslissing van het gerechtshof zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat het gerechtshof jegens cliënt een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij cliënt dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is.
(7) Het hof heeft gisteren de volgende overwegingen en beslissingen ter terechtzitting genomen: ‘De verdachte [verdachte (verzoeker)] staat in hoger beroep terecht voor veertien hem ten laste gelegde strafbare feiten, te weten betrokkenheid bij vijf moorden, meerdere voorbereidingen van dan wel pogingen tot moord, het voorbereiden van het teweegbrengen van een ontploffing en het leidinggeven aan een criminele organisatie. Het hof stelt vast dat dit delicten zijn die tot het commune strafrecht behoren, de berechting waarvan is opgedragen aan de reguliere strafrechter, waarvoor op zichzelf geen specialistische kennis is vereist.’
(9) Voorts overweegt het hof het volgende: ‘Waar het gaat om de aard en de complexiteit van de zaak tegen de verdachte staat buiten twijfel dat het dossier volumineus is.’ Hetgeen deze verdediging uiteraard onderschrijft. Maar vervolgens stelt het gewraakte hof zich op het standpunt dat het dossier weliswaar omvangrijk is maar inhoudelijk voorshands niet bovenmatig gecompliceerd, ook niet in de betekenis van de toegankelijkheid daarvan. Door deze uitspraak dat de inhoud van het dossier niet bovenmatig gecompliceerd is heeft het hof de schijn van vooringenomenheid gewekt nu dit iets zou kunnen zeggen over hoe het hof tegen de bewijsvoering in deze zaak aankijkt. Zoals u zojuist is voorgehouden, heeft het hof gisteren schriftelijk vastgesteld dat de aard en complexiteit van de zaak tegen cliënt volumineus is stelt het hof tevens dat het dossier weliswaar omvangrijk maar inhoudelijk voorshands niet bovenmatig gecompliceerd is. Hiermee maakt het hof de motivering innerlijk tegenstrijdig, onbegrijpelijk en wekt het hof de schijn van vooringenomenheid. Met deze overweging wekt het hof voorts de schijn dat het voor het hof niet van belang is wat de verdediging nog zal gaan aanvoeren t.a.v. (rechtmatigheids)verweren.
(10) Voorts stelt het hof het volgende: ‘Het hof onderstreept op deze plaats dat van de rechtsgeleerde verdediging redelijkerwijs kan en mag worden verwacht dat zij, in tijd bezien, de voorbereiding van de verdediging afstemt op wat de stand van het geding voor de behandeling daarvan meebrengt en aldus zaaksinhoudelijk accenten legt.’
(11) Het hof overweegt dus dat de verdediging zaaksinhoudelijke accenten moet kunnen leggen. Het spreekt voor zich maar de verdediging kan uiteraard geen zaaksinhoudelijke accenten leggen als datzelfde hof de verdediging welbewust niet de kans geeft om kennis te nemen van de inhoud van de zaak. Dat is alsof men van iemand om een samenvatting van een boek vraagt zonder die persoon het gehele boek te laten lezen. Met dit soort overwegingen, welke er kortweg op neer komen dat het hof zich op het standpunt stelt dat de verdediging zonder kennis te nemen van het volledige dossier in staat moet worden geacht om getuigen inhoudelijk te kunnen bevragen, wekt het hof de schijn van vooringenomenheid.
(12) Voorts mengt het hof zich op deze wijze teveel in de wijze waarop de verdediging
moet worden ingericht en gevoerd waardoor de schijn van vooringenomenheid wordt [ge]wekt.
(15) Zodoende ontstaan op zijn zachtst gezegd aanwijzingen dat het gerechtshof vooringenomen is als het gaat om de zaak van cliënt nu de gedachte kennelijk speelt bij het gerechtshof dat de zaak afgedaan kan worden binnen de nu voorgestelde tijdsspanne terwijl het voldoende duidelijk moet zijn voor het gerechtshof dat cliënt in dat scenario niet in volle omvang gebruik kan maken van zijn verdedigingsrechten. Een dergelijke situatie levering in ogen van de verdediging zonder meer schending van artikel 6 EVRM op.
(21) De motivering van de beslissing van het hof is op vele punten zo onbegrijpelijk dat
deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat het gerechtshof jegens cliënt een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij cliënt dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is.
(26) De schijn der partijdigheid schuilt nu hierin dat de uitspraak van gisteren er blijk van geeft - niet alleen in de argumentatie maar ook in de beslissing zelf - dat het hof (a) niet meer alleen een beslissing neemt c.q. lijkt te nemen over onder meer op het EVRM gebaseerde verdedigingsrechten maar (b) ook optreedt als voortrekker van een belang dat het hof zelf heeft bij het vasthouden aan de eerdere door hemzelf opgestelde agenda.
(30) Er zij onderscheid te maken tussen (a) hoe de rechter in het algemeen een lijn trekt
tussen — summierlijk benoemd — maatschappelijke rechtsbelangen en de belangen van de justitiabele en (b) hoe de rechter in een bepaald geval een lijn trekt tussen ‘de voor zichzelf bemeten workload’ en de belangen van de justitiabele.
(31) Het hof heeft de schijn op zich geworpen zich te bewegen op het vlak van het laatste. En juist daarmede heeft deze kamer van het hof de schijn van partijdigheid gewekt. De schijn van het partij kiezen voor zichzelf.