3 De vaststaande feiten
3.1
[appellante] is op 3 januari 2011 op basis van een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in dienst getreden bij Stichting Zorg aan Huis, voor 40 uur per week, met een salaris van € 1.450,- per maand en een reiskostenvergoeding van € 200,- per maand. De arbeidsovereenkomst is namens de Stichting Zorg aan Huis ondertekend door [geïntimeerde sub 2].
3.2
Op 3 juni 2011 zijn [appellante] en Stichting Zorg aan Huis schriftelijk een arbeidsovereenkomst aangegaan voor onbepaalde tijd. De overige arbeidsvoorwaarden zijn op dat moment niet gewijzigd.
3.3
Op 1 oktober 2011 is [appellante] voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij Stichting Zahet voor 40 uur per week, met een salaris van € 1.550,- per maand en een reiskostenvergoeding van € 350,- per maand. De arbeidsovereenkomst is namens Stichting Zahet ondertekend door [geïntimeerde sub 2].
3.4
[appellante] heeft werkzaamheden verricht voor het reisbureau van [geïntimeerde sub 2], genaamd [naam].
4 De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1
Het hof stelt voorop dat bij beantwoording van de vraag of een in kort geding verlangde voorziening, hetzij na toewijzing, hetzij na weigering daarvan, in hoger beroep voor toewijzing in aanmerking komt, zo nodig ambtshalve, mede dient te worden beoordeeld of de eisende partij ten tijde van het arrest van het hof bij die voorziening een spoedeisend belang heeft (HR 31 mei 2002, LJN: AE3437). Het spoedeisend belang volgt in casu uit de aard der zaak. Het betreft een loonvordering en [appellante] stelt dat voor haar sprake is van een noodsituatie omdat zij voor haar levensonderhoud afhankelijk is van dit loon.
4.2
Voor alle weren voeren [geïntimeerden] aan dat [appellante] niet de juiste partijen in rechte heeft betrokken. Zoals blijkt uit de laatste arbeidsovereenkomst van [appellante] van 1 oktober 2011 is niet Stichting Zorg aan Huis haar werkgever, noch [geïntimeerde sub 2], maar is dat Stichting Zahet. [appellante] kan niet uit hoofde van een arbeidsovereenkomst aanspraken doen gelden jegens Stichting Zorg aan Huis, noch jegens [geïntimeerde sub 2] of [naam], zo stellen [geïntimeerden], zodat [appellante] in haar hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4.3
Het hof overweegt dat [appellante] aan de in de onderhavige procedure gevorderde voorlopige voorzieningen ten grondslag legt haar (salaris)aanspraken uit hoofde van de schriftelijke arbeidsovereenkomst met Stichting Zahet van 1 oktober 2011. [appellante] heeft niet Stichting Zahet, maar Stichting Zorg aan Huis en [geïntimeerde sub 2] in rechte betrokken.
4.4
Ten aanzien van de Stichting Zorg aan Huis is het hof van oordeel dat [appellante] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij in een bodemprocedure met succes aanspraak kan maken op salarisbetaling op grond van een arbeidsovereenkomst. [appellante] heeft niet gesteld dat zij in de litigieuze periode werkzaamheden heeft verricht voor Stichting Zorg aan Huis en evenmin heeft zij betwist dat de arbeidsovereenkomst van 1 oktober 2011, op grond waarvan zij aanspraak maakt op salarisbetaling, werd gesloten met Stichting Zahet. Voor vereenzelviging van Stichting Zahet en Stichting Zorg aan Huis is naar het voorlopig oordeel van het hof – anders dan [appellante] betoogt – geen plaats, nu het, ook blijkens de door [appellante] overgelegde uittreksels uit het handelsregister, gaat om twee verschillende rechtspersonen, met ieder een eigen inschrijfnummer, met (thans) verschillende bestuurders en elk gevestigd op een ander adres. Onder die omstandigheden volgt het hof [appellante] niet in het standpunt dat het gaat om twee stichtingen waartussen praktisch geen enkel verschil bestaat.
4.5
Met betrekking tot de vordering van [appellante] jegens [geïntimeerde sub 2] overweegt het hof als volgt. Zoals hiervoor overwogen, legt [appellante] aan haar vordering ten grondslag de schriftelijke arbeidsovereenkomst met Stichting Zahet. Het hof constateert aan de hand van de overgelegde producties, alsmede aan de hand van hetgeen partijen in deze procedure naar voren hebben gebracht, dat Stichting Zahet ook uitvoering heeft gegeven aan de arbeidsovereenkomst, voor zover het gaat om de salarisbetaling, de salarisadministratie en de premieafdracht voor [appellante]. Daar staat tegenover dat [appellante] gemotiveerd en onderbouwd met verklaringen heeft gesteld dat zij uitsluitend werkzaamheden heeft verricht voor [naam]. [geïntimeerde sub 2] heeft dat weliswaar betwist, maar hij heeft deze betwisting niet gemotiveerd of onderbouwd.
4.6
Niettemin zijn naar het oordeel van het hof onvoldoende feiten aannemelijk geworden, op grond waarvan voorshands tot het oordeel kan worden gekomen dat de vordering van [appellante] jegens [geïntimeerde sub 2] in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Daartoe zou nader feitenonderzoek nodig zijn. Als uitgangspunt geldt, gelet op de aard van het kort geding, dat in deze procedure in het algemeen geen plaats is voor uitgebreide bewijslevering. Er is niet voldoende gesteld of gebleken dat er in deze zaak redenen zijn om van dat uitgangspunt af te wijken, zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen.
4.7
Nu niet voorshands tot het oordeel kan worden gekomen dat de vordering van [appellante] hetzij jegens Stiching Zorg aan Huis, hetzij jegens [geïntimeerde sub 2] in een bodemprocedure zal worden toegewezen, is voor toewijzing van de gevraagde voorziening in dit kort geding geen plaats. De grieven van [appellante] leiden derhalve niet tot vernietiging van het bestreden vonnis.
5 De slotsom
5.1
De slotsom is dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd, onder verbetering van de gronden daarvan, zoals hiervoor overwogen.
5.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellante] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerden] worden begroot op € 666,- aan verschotten en op € 2.682,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (3 punten x tarief II).
6 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter te Nijmegen van 5 december 2012;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Stichting Zorg aan Huis en [geïntimeerde sub 2] vastgesteld op € 666,- aan verschotten en op € 2.682,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest (voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft) uitvoerbaar bij voorraad.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. van Loo, G.P.M. van den Dungen en W. Duitemeijer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2013.