4.1
Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ moet de waarde van de onroerende zaak worden bepaald op de waarde die daaraan dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer, ofwel de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald. In het onderhavige geval geldt als waardepeildatum 1 januari 2010.
4.2
De heffingsambtenaar dient, bij betwisting door belanghebbende, aannemelijk te maken dat de waarde van de onroerende zaak niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economische verkeer naar het waardepeil op de waardepeildatum. Bij de beoordeling van de vraag of de heffingsambtenaar aan deze bewijslast heeft voldaan, moet acht worden geslagen op al hetgeen belanghebbende daartegen heeft ingebracht. De heffingsambtenaar heeft bij zijn verweerschrift voor de Rechtbank een op 8 september 2011 gedateerd taxatierapport overgelegd, opgemaakt door [B], waarin wordt geconcludeerd tot een waarde per de peildatum van € 320.680. Bij zijn verweerschrift in hoger beroep heeft de heffingsambtenaar het taxatierapport aangevuld met een waardematrix, waarin ter onderbouwing van de vastgestelde waarde de gerealiseerde verkoopprijzen, een aantal objectgegevens en bijzonderheden en foto’s zijn opgenomen van een viertal [.] referentieobjecten, alle recreatiewoningen, die in de periode 16 juli 2009 tot en met 15 oktober 2009 in eigendom zijn overgedragen, te weten:
- [A-straat 2](bouwjaar 2005, woning 565 m3(m3-prijs € 415), perceel 882 m2, verkocht op 15 oktober 2009 voor € 345.000),
- [B-straat 2] (bouwjaar 2007, woning 589 m3 (m3-prijs € 429), perceel 704 m2, verkocht op 15 oktober 2009 voor € 450.000),
- [B-straat 1] (bouwjaar 2006, woning 620 m3 (m3-prijs € 396), perceel 831 m2, verkocht op 16 juli 2009 voor € 475.000),
- [A-straat 3](bouwjaar 2005, woning 645 m3 (m3-prijs € 346), perceel 781 m2, verkocht op 2 september 2010 voor € 327.000).
4.3
Belanghebbende heeft in hoger beroep gesteld dat het referentieobject [A-straat 2] niet op de vrije markt is aangeboden maar door de eigenaar aan diens B.V. is verkocht en dat de referentieobjecten aan de [B-straat.] niet met de onroerende zaak vergelijkbaar zijn, omdat deze op een veel luxer recreatiepark zijn gelegen. Het referentieobject [A-straat 3] is naar zijn mening wel vergelijkbaar. De heffingsambtenaar heeft naar aanleiding van het bezwaar over het jaar 2012 op basis van deze verkoop de waarde van de onroerende zaak per de peildatum 1 januari 2011 verminderd tot € 285.000. Het is naar de mening van belanghebbende onbegrijpelijk dat deze zelfde verkoop een waarde van € 320.000 per de peildatum 1 januari 2010 zou ondersteunen.
4.4.
De heffingsambtenaar heeft naar het oordeel van het Hof met het taxatierapport, de waardematrix en de daarbij gegeven toelichting ter zitting, niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld. Nog daargelaten of alle in de matrix genoemde referentieobjecten voldoende vergelijkbaar zijn met de onroerende zaak en of de verkoopprijs van [A-straat 2] als een zakelijke prijs kan worden aangemerkt, wordt in de matrix, voor wat betreft de referentiewoningen, geen onderscheid gemaakt tussen woning en (op de foto’s te onderscheiden) bijgebouwen. Hieruit volgt dat de heffingsambtenaar niet inzichtelijk heeft gemaakt op welke wijze rekening is gehouden met de verschillen tussen de onroerende zaak en de referentieobjecten.
4.5
Belanghebbende heeft de door hem verdedigde waarde van € 270.000 evenmin aannemelijk gemaakt. Belanghebbende heeft deze waarde niet onderbouwd met een taxatierapport of andere gegevens van gelijk gewicht. Zijn conclusie wordt evenmin ondersteund door het feit dat de heffingambtenaar de vastgestelde waarde per de peildatum 1 januari 2011 heeft verminderd tot € 285.000.
4.6
Nu geen van partijen de door haar verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt, zal het Hof de gezochte waarde in goede justitie bepalen. Gelet op hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, stelt het Hof de waarde van de onroerende zaak per de peildatum vast op € 300.000.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.