GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
Afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.087.783
(zaaknummer rechtbank 109265 / HA ZA 09-1582)
arrest van de vierde kamer van 26 februari 2013
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna: [appellante]
advocaat: mr. M.J. Meijer,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. M. van Kan.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 20 maart 2012 hier over.
1.2 Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 4 juni 2012;
- de akte overlegging 2 producties aan de zijde van [geïntimeerde];
- de antwoordakte aan de zijde van [appellante].
1.3 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
1.4 Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem.
2. De motivering van de beslissing in hoger beroep
2.1 Het hof verwijst naar en blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenarrest van 20 maart 2012.
2.2 Blijkens productie 2 bij haar akte van 4 september 2012 is op 5 juli 2012 namens [appellante] ter griffie van de rechtbank Zutphen de verklaring afgelegd dat zij de nalatenschap van [A.] verwerpt.
2.3 Artikel 4:192 lid 1 BW bepaalt dat een erfgenaam die zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaard hebbend erfgenaam gedraagt, de nalatenschap daardoor zuiver aanvaard, tenzij hij eerder een keuze heeft gemaakt voor beneficiaire aanvaarding of verwerping. Op grond van de parlementaire geschiedenis bij deze bepaling (MvA, II, Parl. Gesch. Boek 4 BW, pp. 933-934) overweegt het hof dat een erfgenaam de mogelijkheid een keuze te maken niet verliest, indien hij slechts daden van beheer verricht, maar wel wanneer hij, zoals vrijstaat aan erfgenamen die zuiver hebben aanvaard, over de goederen van de nalatenschap als heer en meester beschikt. Het hof zoekt voor de invulling van het begrip beheer aansluiting bij artikel 3:170 lid 2, tweede volzin, BW, waarin is bepaald dat onder beheer zijn begrepen alle handelingen die voor de normale exploitatie van een goed dienstig kunnen zijn, alsook het aannemen van aan de gemeenschap, in dit geval de nalatenschap, verschuldigde prestaties.
2.4 [appellante] stelt, zoals in het tussenarrest van 20 maart 2012 al is overwogen, dat [geïntimeerde] zich alvorens zij ervoor heeft gekozen de nalatenschap te verwerpen, sieraden en banksaldi van de nalatenschap heeft toegeëigend, aldus als heer en meester over goederen van de nalatenschap heeft beschikt en daardoor de nalatenschap al zuiver had aanvaard. [geïntimeerde] betwist dit. Het hof zal [appellante] toelaten tot bewijs van haar stelling dat [geïntimeerde] zich sieraden en banksaldi van de nalatenschap heeft toegeëigend. Indien zij slaagt in dat bewijs moet [geïntimeerde] geacht worden de nalatenschap van [A.] zuiver te hebben aanvaard. In dat geval slaagt grief 2 van [appellante] en dient het hof in verband met de devolutieve werking van het hoger beroep het in eerste aanleg gevoerde verweer van [geïntimeerde], dat zij het bedrag van € 11.512,09 al heeft voldaan, nog te beoordelen. [appellante] betwist dat deze betaling heeft plaatsgehad. [geïntimeerde] heeft in haar conclusie van antwoord verklaard dat zij hoopt in een later stadium te kunnen aangeven of en op welke wijze zij deze stelling kan bewijzen, maar dat dit niet nodig is zolang niet vaststaat dat zij de nalatenschap heeft aanvaard. Het hof zal [geïntimeerde] daartoe zo nodig nog de gelegenheid geven.
2.5 Het hof zal verder iedere beslissing aanhouden.
3. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
laat [appellante] toe te bewijzen dat [geïntimeerde] zich alvorens zij op 5 juli 2012 ervoor heeft gekozen de nalatenschap te verwerpen, sieraden en banksaldi van de nalatenschap heeft toegeëigend;
bepaalt dat, indien [appellante] uitsluitend bewijs door bewijsstukken wenst te leveren, zij die stukken op de roldatum 26 maart 2013 (vier weken na arrestdatum) in het geding dient te brengen,
bepaalt dat, indien [appellante] dat bewijs (ook) door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. J.H. Lieber, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat partijen in persoon bij het getuigenverhoor aanwezig dienen te zijn opdat hen naar aanleiding van de getuigenverklaringen vragen kunnen worden gesteld;
bepaalt dat [appellante] het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van beide partijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de roldatum 12 maart 2013, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat [appellante] overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
bepaalt dat, in het geval er getuigen worden voorgebracht, partijen in persoon samen met hun advocaten bij het verhoor van de getuigen aanwezig zullen zijn om partijen zelf zo nodig nadere inlichtingen te laten geven over de punten waarover de getuigen zullen worden gehoord en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van het getuigenverhoor nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, R.A. Dozy en R. Prakke-Nieuwenhuizen en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2013.