[appellant] heeft, naast zichzelf, als getuigen laten horen: zijn wederpartij [geïntimeerde], haar vriend [C], zijn vader [de vader], zijn vriend [A] en zijn buurman [B].
De verklaring van [appellant] als partijgetuige omtrent door hem te bewijzen feiten kan geen bewijs in zijn voordeel opleveren, tenzij zijn verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. De beperking van de bewijskracht van de verklaring van de partijgetuige geldt niet als er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen, dat zij de verklaring van de partijgetuige voldoende geloofwaardig maken (ECLI:NL:HR:1995:ZC1688). Zulke aanvullende bewijzen zijn er evenwel niet.
Zoals het hof al in het tussenarrest onder 3.1.2 had vastgesteld, waren er op het moment dat het incident zou hebben plaatsgevonden geen anderen in de taxi aanwezig dan [appellant] en [geïntimeerde]. De andere, aan de zijde van [appellant] gehoorde, getuigen hebben dan ook niet uit eigen wetenschap kunnen verklaren over het gebeurde. [de vader], [A] en [B] hebben verklaard niet te geloven dat [appellant] zou hebben gedaan waarvan hij naar zijn zeggen beschuldigd werd (waarbij [A] kennelijk een ander verhaal heeft gehoord dan beide anderen). Hun verklaring bevat echter geen aanknopingspunten voor het door [appellant] te leveren bewijs.
[geïntimeerde] is, gehoord als getuige, bij haar beschuldiging gebleven. Haar verklaring is op de raadsheer-commissaris authentiek en betrouwbaar overgekomen. Getuige [C] heeft vervolgens verklaard dat [geïntimeerde] hem op de middag van het bewuste incident overstuur heeft gebeld en haar verhaal heeft verteld, waarna zij op zijn advies met de taxicentrale contact heeft opgenomen. Het hof constateert dat het verhaal dat [C] van [geïntimeerde] heeft gehoord, overeenstemt met wat [geïntimeerde] zelf heeft verklaard. Geen van deze twee verklaringen bevat een snipper bewijs voor de stelling van [appellant] dat hij ten onrechte beschuldigd is van seksuele intimidatie.