GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zaaknummer gerechtshof 200.116.376
(zaaknummer rechtbank Arnhem, burgerlijk recht, sector kanton, locatie Tiel, 790097)
arrest van de derde kamer van 28 januari 2014
[appellante], h.o.d.n. [appellante],
wonende te [woonplaats appellante], gemeente [gemeente],
appellante,
hierna: [appellante],
advocaat: mr. R.H.G. S.N.M. van Paassen-Pasch,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats geïntimeerde], gemeente [gemeente 2],
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde],
niet verschenen.
2 Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 31 juli 2012,
- de aantekening op de rolkaart van 29 januari 2013, dat aan [geïntimeerde] verstek is verleend,
- de memorie van grieven.
2.2
Vervolgens heeft [appellante] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.
4 De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1
De zaak gaat over het volgende. [geïntimeerde] is sedert 1 november 2004 voor [appellante] als docente eerste hulp werkzaam. Zij is op 30 augustus 2011 arbeidsongeschikt geworden. De arbeidsovereenkomst is met ingang van 1 november 2011 ontbonden. Op vordering van [geïntimeerde] heeft de kantonrechter bij het thans (deels) bestreden vonnis van 2 mei 2012 het concurrentiebeding gematigd, in die zin dat het beding wordt beperkt tot 1 augustus 2012 (sub 5.1), alsmede (kort gezegd) [appellante] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van
€ 6.466,46 aan bruto loon (sub 5.2), van een bedrag van € 1.293,29 bruto (ter zake van vakantiegeld) en van de openstaande vakantie-uren en compensatie-uren na berekening zoals in rechtsoverweging 4.15 is weergegeven (sub 5.4). De veroordelingen sub 5.2 - 5.4 zijn verhoogd met de wettelijke verhoging van 25% en de wettelijke rente. Voorts is [appellante] in de proceskosten veroordeeld.
4.2
[appellante] is in hoger beroep gekomen van het vonnis, voor zover het gaat om de veroordeling sub 5.4 (betaling van de openstaande vakantie- en compensatie-uren) en de wettelijke verhoging van 25%. [geïntimeerde] is in hoger beroep niet verschenen.
Vakantie-uren en compensatie-uren
4.3 In eerste aanleg heeft [appellante] als verweer tegen de vordering van [geïntimeerde] ter zake van de vakantie-uren en compensatie-uren een uitgebreide urenadministratie overgelegd en aangevoerd dat [geïntimeerde] structureel teveel uren schreef en uren dubbel schreef. Uit de eigen registratie van [appellante] volgt, zo is door haar aangevoerd, dat bij het einde van het dienstverband van [geïntimeerde] sprake was van 9,2 minuren. Ter toelichting is gesteld dat [geïntimeerde] bij diverse opdrachten niet van de "netto werktijd volgens aanschrijving" is uitgegaan omdat uit de administratie is gebleken dat de assistente van [geïntimeerde], die haar vergezelde bij het geven van cursussen, voor die opdrachten minder uren declareerde dan [geïntimeerde], bijvoorbeeld omdat minder lesuren waren gegeven dan waarvoor de opdracht was uitgezet.
4.4
Met grief 1 komt [appellante] op tegen het oordeel van de kantonrechter in de rechtsoverwegingen 4.14 en 4.15, waarbij dit verweer is verworpen en welke overwegingen als volgt luiden:
“Ook deze benaderingswijze acht de kantonrechter onjuist. Uit de stukken is niet af te leiden dat [appellante] [geïntimeerde] hiervan (tijdig) op de hoogte heeft gebracht. Daarbij overweegt de kantonrechter dat [geïntimeerde] heeft verklaard dat zij na indiening van haar declaratieformulieren nimmer van [appellante] heeft vernomen dat [appellante] niet akkoord ging met de gedeclareerde uren.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen wijst de kantonrechter de vordering van [geïntimeerde] ten aanzien van de niet genoten vakantiedagen en compensatie uren als volgt toe. Uitbetaling van de jaarlijkse 126 vakantie-uren, vermeerderd met de compensatie uren (…) een en ander verminderd met de door [geïntimeerde] opgenomen uren.”
4.5
In hoger beroep heeft [appellante] wederom aangevoerd dat [geïntimeerde] in dienst was als docente en cursussen op locatie gaf, waarbij zij werd geassisteerd door een collega.
[appellante] heeft dit als volgt nader toegelicht. In de praktijk was het zo dat [geïntimeerde] op eigen gelegenheid naar het kantoor van [appellante] kwam, waar een bedrijfsauto ter beschikking stond. [geïntimeerde] en haar collega vertrokken vervolgens naar de locatie waar de cursus werd gegeven en keerden na de cursus gezamenlijk terug naar kantoor. Kernpunt van geschil is dat [geïntimeerde] meer uren declareerde dan de collega die haar assisteerde en die exact dezelfde uren zou moeten hebben gewerkt. [appellante] heeft dit toegelicht ten aanzien van de data 4, 5, 6 en 7 juli 2011, waarbij [geïntimeerde] 1 uur respectievelijk 2½ uur respectievelijk 1 uur en respectievelijk 1 uur meer heeft gedeclareerd dan haar assistente. [appellante] heeft daarop besloten de uren van [geïntimeerde] zelf te registreren. [appellante] voert aan dat zij [geïntimeerde] meermalen zowel mondeling als per mail heeft gewezen op de onjuiste wijze waarop [geïntimeerde] haar uren bijhield en declareerde. Zij heeft gesteld dat vanaf het moment dat zij zelf de registratie is gaan bijhouden zij maandelijks aan [geïntimeerde] afschriften heeft verstrekt van de urenstaten, waarop [geïntimeerde] boos werd dan wel reageerde door deze demonstratief weg te gooien. Voorts heeft [appellante] in hoger beroep schriftelijke verklaringen overgelegd van collega [collega], secretariaathoudster van [appellante], en de heer [persoon 1], waarin de stellingen van [appellante] bevestiging vinden.
4.6
Nu [geïntimeerde] in hoger beroep niet is verschenen heeft zij deze (nadere) stellingen van [appellante] niet weersproken, zodat het hof van de juistheid daarvan moet uitgaan. Hetgeen [geïntimeerde] in eerste aanleg ter zake heeft aangevoerd dient, mede in het licht van de in hoger beroep overgelegde stukken, als een onvoldoende gemotiveerde betwisting van het verweer van [appellante] te worden beschouwd zodat het hof hieraan voorbijgaat. Hieruit volgt dat de eerste grief slaagt. [geïntimeerde] heeft aldus haar vordering onvoldoende onderbouwd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen leidt de devolutieve werking van het hoger beroep niet tot een ander oordeel, zodat het hof deze vordering alsnog zal afwijzen.
4.7 Grief 2 richt zich tegen de toegewezen wettelijke verhoging van 25%, naar het hof begrijpt zowel over het toegewezen brutoloon (sub 5.2), als de vakantiebijslag (sub 5.3) en de openstaande vakantie-uren en compensatie-uren (sub 5.4). [appellante] heeft ter toelichting op de grief aangevoerd dat niet duidelijk is waarom de verhoging slechts tot 25% is gematigd, dat sprake is van een kleine onderneming en dat 25% verhoging voor haar een aanzienlijk bedrag betreft, dat de verhoging gedeeltelijk betrekking heeft op een bedrag dat pas bij akte van 16 februari 2012 is gevorderd alsmede dat sprake was van persoonlijke problemen aan de zijde van [geïntimeerde] waarbij [appellante] zoveel mogelijk geprobeerd heeft om haar bij te staan en te ondersteunen, waardoor de werksfeer ernstig verstoord raakte. Zij verzoekt het hof de wettelijke verhoging te matigen tot nihil.
4.8
Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] in eerste aanleg aanspraak heeft gemaakt op de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW. De kantonrechter heeft termen aanwezig geacht de wettelijke verhoging te matigen tot 25%. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd vindt het hof geen gronden aanwezig om over te gaan tot een verdergaande matiging. Gelet op de in hoger beroep niet bestreden toewijzing van het openstaande salaris en de vakantiebijslag, waarop [geïntimeerde] van meet af aan aanspraak heeft gemaakt, staat daarmee vast dat [appellante] deze bedragen was verschuldigd. Voorts staat vast dat deze bedragen ten tijde van het bestreden vonnis
(2 mei 2012) nog niet waren voldaan alhoewel de arbeidsovereenkomst reeds per 1 novem-ber 2011 was beëindigd zodat toen al uitbetaling had dienen plaats te vinden (artikel 17 lid 3 Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag). Gelet op de prikkel tot nakoming die mede geacht moet worden begrepen te zijn in de wettelijke verhoging, verwerpt hof grief 2.
4.9
Geen expliciete grief is gericht tegen de proceskostenveroordeling. Uit de eis in hoger beroep sub III, waarbij wordt verzocht tot terugbetaling van de in eerste aanleg toegewezen proceskosten, leidt het hof af dat het hoger beroep zich mede uitstrekt tot de veroordeling in de kosten van de procedure in eerste aanleg. Het hof zal deze vordering afwijzen nu ook bij deze stand van zaken, waarbij het appel slechts ziet op een deel van hetgeen is gevorderd en toegewezen, [appellante] in eerste aanleg als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij heeft te gelden.
5 Slotsom
5.1
De tweede grief faalt maar de eerste grief slaagt, zodat het bestreden vonnis moet worden vernietigd en de vordering ter zake van de compensatie-uren en de vakantie-uren alsnog moet worden afgewezen.
5.2
Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof [geïntimeerde] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellante] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 104,69
- griffierecht € 683,-
subtotaal verschotten € 787,69
- salaris advocaat € 632,- (1 punt x tarief I)
Totaal € 1.419,69.
6 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Tiel (rechtbank Arnhem, burgerlijk recht, sector kanton, locatie Tiel) van 2 mei 2012 voor zover dit vonnis in hoger beroep aan het oordeel van het hof is onderworpen en voor zover het betreft de veroordeling onder 5.4, onder bekrachtiging van het vonnis voor het overige, en doet opnieuw recht;
wijst af de vordering van [geïntimeerde] ter zake van vakantie-uren en compensatie-uren;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling van de in eerste aanleg toegewezen vordering, betreffende de verlof- en compensatie-uren, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ad 25%, welke € 4.052,- bruto bedraagt;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellante] vastgesteld op € 787,69 voor verschotten en op € 632,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.A. Katz-Soeterboek, G.P.M. van den Dungen en M.F.J.N. van Osch en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
28 januari 2014.