Het hof, recht doende in kort geding:
in het principaal hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 14 mei 2014 en doet opnieuw recht;
verbiedt [geïntimeerde] gedurende een periode van drie jaren, te rekenen vanaf vandaag, om na betekening van dit arrest op enigerlei wijze (direct of indirect, actief of passief) contact op te nemen met [minderjarige], [appellante sub 1] en/of [appellant sub 2];
verbiedt [geïntimeerde] (op de vordering van [appellante sub 1] in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [minderjarige]) gedurende een periode van drie jaren om zich te vestigen of om te verblijven in de gemeente Veenendaal;
wijst de vorderingen van [appellante sub 1] (pro se) en van [appellant sub 2] om aan [geïntimeerde] een gebiedsverbod op te leggen af;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellanten] van een dwangsom van € 250 voor iedere overtreding van de hierboven uitgesproken verboden, en bepaalt dat boven het bedrag van € 10.000 geen dwangsommen meer zullen worden verbeurd;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellanten] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 986,80 en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 2.191,77;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af;
in het incidenteel hoger beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [appellanten] vastgesteld op € 894.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.E. de Boer, C.J.H.G. Bronzwaer en S.B. Boorsma en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2014.
Bij afwezigheid van de voorzitter is dit arrest ondertekend door de rolraadsheer.